21546 |
bedelen |
bedelen:
béédele (L417p As),
beden:
bééje (L417p As),
de deuren afgaan:
de dīēren aafgōēn (L417p As),
schooien:
sjōēje (L417p As)
|
aalmoezen vragen voor zijn levensonderhoud [schooien, bedelen, bidden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24085 |
bedelmonnik |
spekpater:
spekpater (L417p As)
|
Een bedelmonnik [sopbroêder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23197 |
bedevaart |
bedevaart:
bèvert (L417p As)
|
Bedevaart. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bedeene (L417p As),
bedēne (L417p As)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] || Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
19213 |
bedorven (persoon) |
bedorven:
mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.
bedòrve (L417p As),
verwend:
mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.
verwénd (L417p As)
|
met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34540 |
bedorven ei |
bebroed ei:
bǝbrēt ęi̯ (L417p As)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
18965 |
bedriegen |
(een) loer draaien:
⁄n loor drèje (L417p As),
bedonderen:
bedónnere (L417p As),
bedoppen:
Jòng, loat dich neet bedotte duur dèè sjuunproater
bedòppe (L417p As),
bedriegen:
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a
bedrége (L417p As),
bedrégen (L417p As),
bedrêge (L417p As),
besodemieteren:
besóddemĭĕtere (L417p As),
foetelen:
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a
foetelen (L417p As),
kloten:
klōēte (L417p As),
konkelfoezen:
kónkelfŏĕze (L417p As),
kullen:
kille (L417p As),
naaien:
Bli-jf ût dèè winkel mè weg, want doa weerste den hauven ti-jd good genjdsj : je betaalt er teveel samenst. opnejje
nejje (L417p As),
plakken:
Ich dènk det ze zich in dèè winkel aardig hèèt loate plèkke
plèkke (L417p As),
scheren:
Ze höbben òch doa ferm gesjure
sjère (L417p As),
verneuken:
vernīēke (L417p As),
Loat òch mè neet verniêke duur dèè gesliêpe vent
verniêke (L417p As)
|
afzetten, benadelen || bedriegen [ZND 01 (1922)] || iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)] || verneuken , bedriegen
III-1-4
|
18966 |
bedrieger |
afzetter:
aafzètter (L417p As),
bandiet:
bàndĭĕt (L417p As),
bedrieger:
bedrēger (L417p As),
dief:
deef (L417p As),
leugenaar:
liêgenèèr, gebakke pèèr, mörgen is het ònwèèr
liêgenèèr (L417p As),
liegebeest:
liêgebiêst (L417p As),
schelm:
sjélm (L417p As)
|
iemand die een ander bedriegt [prul, smiechel, striegelaam, bedrieger] [N 85 (1981)] || leugenaar
III-1-4
|
33344 |
bedrijfsgedeelte van het boerenhuis |
stallen:
stɛl (L417p As)
|
Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.]
I-6
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedreefd (L417p As),
ook materiaal znd 23,33
bedreefd (L417p As),
droef:
ook materiaal znd 23,33
dreef (L417p As),
droevig:
drevig (L417p As),
Waat ki-jkt det vruimes alti-jd zuu drevig Joa; det waas uich e drevig geval ¯t s toch drevig det ze doa niks tiêge könne doon Soms zelfst. geb. voor iemand die zelden of nooit lacht: Dèèn Drevige lacht nog neet este hem möt eine krevelstein in zi-jne nek krevels
drevig (L417p As),
triestig:
tristig (L417p As)
|
droef [ZND 01 (1922)] || droevig || verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|