24210 |
meeuw algemeen |
meeuw:
miêf (L417p As)
|
meeuw
III-4-1
|
21882 |
meevaller |
bijval:
bi-jvàl (L417p As),
gelukkig toeval:
gelékkig tówvàl (L417p As)
|
een voordeel dat bij toeval verkregen wordt [trek, roef, roefel, brentje, hasard, bijval] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22458 |
mei |
mei:
mei (L417p As, ...
L417p As)
|
de tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw [N 112 (2006)] || De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22452 |
meiboom |
mei:
męj (L417p As)
|
Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.]
II-9
|
33337 |
meid, dienstmeid |
dienstbode:
dēnsbōi̯ǝ (L417p As),
maagd:
māxt (L417p As)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
hagendoorn:
zie ook ZND24, 039a/b, apart ingevoerd
hagedeêr (L417p As),
pritsberenhout:
WBD/WLD = meidoorn
pritsbīērənhòwt (L417p As)
|
haagdoorn [ZND 01 (1922)] || meidoorn [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
meikever:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
meikever (L417p As),
WBD/WLD mejkééver & m?ller; geslachten andere benaming; de juiste correspondentien tss. naam en geslacht was vergeten
mejkééver (L417p As),
mulder:
mölder (L417p As),
WBD/WLD mejkééver & m?ller; geslachten andere benaming: de juiste corrrespondentie tss. naam en geslacht was vergeten
mòller (L417p As)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
33553 |
meiraap |
reube:
WBD/WLD in de herfst
rēbe (L417p As)
|
De meiraap, een vroege variëteit van de raap (meiraap, tolletje, knolletje, kelen, raap). [N 82 (1981)]
I-7
|
20309 |
meisje |
gors:
nogal denigrerend
gòrs (L417p As),
maagdje:
meegdje (L417p As),
mèchtje (L417p As),
afleiding van maagd
mèègdsje (L417p As),
pul:
pöl (L417p As),
vrouwtje:
vruiwke (L417p As),
wicht:
wècht (L417p As)
|
een (niet noodzakelijk) kleinevrouw, als een jeugdig meisje || knap en flink meisje || meisje [ZND 01 (1922)], [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
lief:
leef (L417p As),
liefste:
leefste (L417p As),
meid:
méjd (L417p As),
meidje:
mĭĕke (L417p As),
schat:
sjàt (L417p As)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|