18469 |
balpartij [wld ii.10, p. 7] |
tred:
traed (Q083p Bilzen)
|
Het voorste gedeelte van de schoen wat betreft het loopvlak (balpartij? terd? tree? trap? tred?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30422 |
baluster |
baluster:
baløstǝr (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
Spijl van een trapleuning. [N 55, 138; monogr.] || Versiering in de vorm van een balustradekolommetje. [N 56, 115a-b]
II-12, II-9
|
17716 |
balzak |
beurs:
bos (Q083p Bilzen),
zak:
zak (Q083p Bilzen)
|
balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
28845 |
band, lint |
band:
bant (Q083p Bilzen)
|
Lintvormig weefsel van katoen, linnen, fluweel enz. ter afboording, versiering of versteviging. [N 62, 58d; N 62, 58c; Gi 1.IV, 55; Gi 1.IV, 56; monogr.]
II-7
|
31580 |
bandenhaak |
bandgrif:
(mv.)
bant˲grefǝ (Q083p Bilzen),
haak:
(h)uǝk (Q083p Bilzen)
|
Een ijzeren steel met aan het uiteinde een inkeping of een haak die wordt gebruikt om de in de vuurkuil of wielbandenoven verhitte wielband uit het vuur te halen en naar het karrenwiel over te brengen. Volgens de invuller uit Q 121b waren er doorgaans vier van deze bandenhaken nodig om een wielband te verplaatsen. Zie ook afb. 212. [N 33, 327]
II-11
|
18568 |
bandje om de kraag vast te zetten |
bandje:
bééntsjə (Q083p Bilzen),
bééntsjə òp tə kraoch (Q083p Bilzen),
patje (<fr.):
pàtsjə (Q083p Bilzen)
|
het bandje op de kraag dat diende om deze eventueel vast te zetten (lummel?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18563 |
bandje over de mouw aan de onderkant |
pat (<fr.):
Verklw. pátsj\\ cfr. WNT: pat (I) {van fr. patte}, bet. 2): oneig., als kleermakersterm; ook in den verkl. patje. Een korte strook of lap die met het eene uiteinde aan een deel van het kledingstuk is bevestigd en aan het andere uiteinde door middel van een knoop wordt vastgemaakt.
pàt (Q083p Bilzen)
|
een bandje over de mouw aan de onderkant (pat?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
31891 |
bandschuurmachine |
bandschuurmachine:
bantšūrmǝšīn (Q083p Bilzen),
ponceuse:
pǫndø̄s (Q083p Bilzen
[(hangende schuurmachine)]
),
schuurmachine:
šūrmǝšīn (Q083p Bilzen)
|
Stationaire machine waarmee hout glad wordt geschuurd. De bandschuurmachine bestaat uit een lange band schuurpapier die over twee schijven loopt en door middel van een schuurblok tegen het daaronder op een beweegbare schuurtafel liggende werkstuk wordt gedrukt. Een afzuiginstallatie zorgt tijdens het schuren voor de afvoer van het stof. Zie ook afb. 62. [N 53, 149a; monogr.]
II-12
|
19114 |
bang |
bang:
nie bang zien (Q083p Bilzen),
nī bang zin (Q083p Bilzen)
|
(Niet bang zijn), duw maar. [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
18848 |
bangerik |
bangerik:
bangerik (Q083p Bilzen),
bangschijt:
bangschiet (Q083p Bilzen),
bangsjiet (Q083p Bilzen)
|
Bloodaard, bangerik, enz. [ZND 05 (1924)]
III-1-4
|