19600 |
bord |
telder:
telder (L247p Broekhuizen)
|
bord [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
17578 |
borstelig haar |
varkenshaar:
voerkeshaor (L247p Broekhuizen),
weerse haar:
wērse haor (L247p Broekhuizen),
weershaar:
wershaor (L247p Broekhuizen)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18528 |
borstzak(je) |
vestjestasje:
vesjesteske (L247p Broekhuizen)
|
pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33713 |
bos |
bos:
bos (L247p Broekhuizen)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
20734 |
bosbessenvlaai |
molberenvlaai:
Syst. WBD
moelbaereflaaj (L247p Broekhuizen)
|
Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
manetop:
mānǝtǫp (L247p Broekhuizen)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
33771 |
bosje haren aan de bovenlip |
snor:
snǫr (L247p Broekhuizen)
|
Voelharen aan de bovenlip. [N 8, 24]
I-9
|
34258 |
boter |
botter:
botǝr (L247p Broekhuizen)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
34259 |
boter inleggen |
botter insteken:
[botter] instē̜kǝ (L247p Broekhuizen)
|
Techniek om de boter zo lang mogelijk te kunnen bewaren. Hierbij werd er zo min mogelijk gekneed. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [R 3, 76 en 77; Ge 22, 118; monogr.]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
Syst. WBD
botram (L247p Broekhuizen)
|
Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|