e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kluit aarde kluit: klȳt (Doenrade) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
kluwen kluwen: kluje (Doenrade) kluwen [SGV (1914)] III-1-3
knarsen schrompen: sjrómpə (Doenrade) een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)] III-4-4
knecht knecht: eine nuje knecht (Doenrade) knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)] III-3-1
knecht, algemeen knecht: knęxt (Doenrade) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
knellen knijpen: kniepə (Doenrade) Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] III-1-2
knellen, gezegd van schoenen pitsen: pitsjə (Doenrade) drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)] III-1-3
kneuzen blutsen: blūtsje (Doenrade), blötsje (Doenrade), WLD  blutsjə (Doenrade) blutsen [SGV (1914)] || Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] III-2-3
knie knie: kneij (Doenrade, ... ) knie [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1
knieholte vouw: vowt (Doenrade) knieholte [DC 01 (1931)] III-1-1