17947 |
schrede |
schritt (du.):
schrit (Q113p Heerlen),
trede:
tréé (Q113p Heerlen)
|
Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)] || schrede [SGV (1914)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
beuken:
böke (Q113p Heerlen),
keken:
kêêkə (Q113p Heerlen),
kwaken:
kwààkə (Q113p Heerlen),
kweken:
kwē̜kǝ (Q113p Heerlen),
schreien:
schreije (Q113p Heerlen),
sjrèjjə (Q113p Heerlen)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)] || schreeuwen [SGV (1914)]
I-12, III-3-1
|
19728 |
schrijftafel, bureau |
bureau:
Verklw. burootje
buro (Q113p Heerlen),
schrijfdis:
Verklw. sjriefdusjke
sjriefdusj (Q113p Heerlen)
|
bureau
III-2-1
|
33816 |
schrikachtig |
schouw:
šōu̯ (Q113p Heerlen)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
22449 |
schrikkeldag |
schrikkeldag:
sjrekəldāx (Q113p Heerlen)
|
29 februari (in een schrikkeljaar). [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
schrikkeljoar (Q113p Heerlen)
|
schrikkeljaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
sjrikke (Q113p Heerlen),
verschrikken:
vərsjrikkə (Q113p Heerlen)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] || schrikken
III-1-4
|
19661 |
schrobben |
de straat schrobben:
de straot schroebe (Q113p Heerlen),
pletsen:
pletsje (Q113p Heerlen),
schrobben:
schroebə (Q113p Heerlen),
sjroebbe (Q113p Heerlen),
sjroebe (Q113p Heerlen)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
sjrübber (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
korte uu klank
schrubber (Q113p Heerlen),
schrobbezem:
sjroepbessem (Q113p Heerlen)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
27356 |
schroefdraad |
gewinde:
gǝwen (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Willem-Sophia]),
schroefdraad:
šrufdroat (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
šrufdrǫǝt (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia])
|
[N 95, 749]
II-5
|