| 19497 |
borstel |
borstel:
boͅsəl (P188p Hoepertingen)
|
borstel [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
| 17578 |
borstelig haar |
stekelhaar:
stiekelhoar (P188p Hoepertingen)
|
Borstelig haar (stekelhaar, pinhaar). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
| 17765 |
borstkas |
borst:
bo.s (P188p Hoepertingen),
bo:s (P188p Hoepertingen)
|
borst [ZND 01 (1922)] || een borst [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
| 33988 |
borstnet |
borstnet:
bǫrstnęt (P188p Hoepertingen)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
| 33969 |
borstriem |
borstriem:
bǫrstrim (P188p Hoepertingen)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
| 33968 |
borsttuig |
gareel:
grięl (P188p Hoepertingen)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
| 18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
fløris (P188p Hoepertingen)
|
pleuris [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
| 18528 |
borstzak(je) |
maaltje:
molkə (P188p Hoepertingen)
|
pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 33713 |
bos |
bos:
bō.s (P188p Hoepertingen),
bǫs (P188p Hoepertingen)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęi̯.s (P188p Hoepertingen),
blęs (P188p Hoepertingen)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|