| 21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
ṣu:əlkɛjnər (L372p Maaseik)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
| 20351 |
schoonouders |
schoonouders:
sjoenawwers (L372p Maaseik),
sjoeënawwers (L372p Maaseik)
|
De ouders van je echtgeno(o)t(e) (schoonouders) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
| 20263 |
schoonzuster |
schoonzuster:
sjŏĕnzustər (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
zwegerse:
zwiêgerse (L372p Maaseik)
|
schoonzuster [ZND 06 (1924)], [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
| 27939 |
schoor |
windschoor:
węntšōr (L372p Maaseik),
windstrever:
wēntstrē̜vǝr (L372p Maaseik)
|
Schuine steunbalk tussen muurstijlen en regels. Zie ook afb. 47. [N 4A, 52c; N 31, 45d]
II-9
|
| 17648 |
schoot |
schoot:
sjoet (L372p Maaseik),
sjoeët (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
| 18331 |
schootsvel |
schootsvel:
schootsvel (L372p Maaseik)
|
schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 17962 |
schop |
stamp:
stamp (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik)
|
Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp, tree, tritt) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
| 26762 |
schop om vlikken of heiturf te steken |
turfschup:
tørǝfšøp (L372p Maaseik),
vlikkenschup:
vlekǝšøp (L372p Maaseik)
|
Schop met twee opstaande randen of vleugels aan de zijkant. Het blad is meestal hartvormig. [N 18, 13; I, 39; monogr.]
II-4
|
| 33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
afdak:
āfdāk (L372p Maaseik),
karschop:
karšǫp (L372p Maaseik),
kāršǫp (L372p Maaseik),
schaldijtje:
šǝldii̯kǝ (L372p Maaseik),
schop:
šop (L372p Maaseik),
šǫp (L372p Maaseik)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
| 17961 |
schoppen |
hupsen:
hupsen (L372p Maaseik),
lepsen:
lùpsje (L372p Maaseik),
schoppen:
chuppen (L372p Maaseik),
wegchoopen (L372p Maaseik),
stampen:
stampen (L372p Maaseik),
wegstampən (L372p Maaseik)
|
stampen: hoe zegt ge als ge iets met een voetbeweging verwijdert b.v. een hond weg... [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|