e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ploegboombeugel scheer: sxę̄ǝr (Neerpelt) Beugel die verstelbaar op de ploegbalk is aangebracht en waaraan de kettingen naar de voorploeg vastzitten. [N 11, 31.II.m; N 11A, 97l] I-1
ploegboomdrager draagbalk: drāx˱balǝk (Neerpelt) Het blok van de voorploeg dat de ploegboom draagt en dat langs de galgpalen verschoven en vastgezet kan worden, om de ploeg de gewenste dieptegang te geven. [N 11, 31.II.h; N 11A, 97h] I-1
ploegen omdoen: ømdūn (Neerpelt), ploegen: plugǝ(n) (Neerpelt) Bouwland met de ploeg bewerken. De termen in dit lemma worden geacht toepasselijk te zijn op het ploegen in het algemeen. Hiervoor is lang niet overal een aparte, semantisch neutrale term in gebruik. Meestal blijkt daar het plaatselijke woord voor het ploegen van de zaaivoor ook aangewend te kunnen worden voor het ploegen in het algemeen. Van de onderstaande termen kunnen ploegen, akkeren, bouwen e.d. doorgaans zowel absoluut ("morgen ga ik ploegen") als ook in verbinding met een object (de akker, het land, een stuk) gebruikt worden. De met om- samengestelde woorden aan het eind van het lemma hebben steeds een object: meestal de akker e.d., soms een onder te ploegen gewas. Voor omdoen in de zin van ondiep ploegen, zie men het betreffende lemma. [N 11, 41; N 11A, 106; JG 1a + 1b; JG 2a-1, 7; A 20, 1b; A 23, 1c; A 27, 24a; A 33, 17; Gwn 7, 1; S 28; Wi 38; Lu 1, 1c; Lu 5, 24a; L 34, 46; monogr.] I-1
ploeghiel hak: hak (Neerpelt), hiel: hil (Neerpelt), vers: vɛ.rs (Neerpelt) Het achterste gedeelte van de ploegzool, dan wel het daaronder aangebrachte ijzeren blokje. Soms wordt met de onderstaande, op "hiel" wijzende termen de gehele onderbalk of ploegzool bedoeld. [JG 1a + 1b; N 11, 31.I.g; N 11A, 84d + 138d; monogr.] I-1
ploeghoofd, ploegzool hoofd: hȳǝt (Neerpelt  [(inclusief de schei)]  ), ploeglat: pluxlat (Neerpelt), strijklat: strī.klat (Neerpelt) De ploegzool of het ploeghoofd is het min of meer evenwijdig aan de ploegboom lopende onderdeel dat onder door de voor glijdt en waarop van voren schaar en riester zijn gemonteerd. Deze onderbalk is van voren d.m.v. de ploegschei en van achteren door het onderstuk van de staart met de ploegboom verbonden. Soms wordt met de onderstaande benamingen niet zozeer de onderbalk in zijn geheel bedoeld, als wel het voorste gedeelte ervan of het verbindingspunt van ploegschei en onderbalk. [JG 1a + 1b; JG 2a-1, 1; N 11, 31.I.e + 32d; N 11A, 84b + c] I-1
ploegkam aanspanner: aanspanner (Neerpelt), ǭǝnspanǝr (Neerpelt), pinnetje: penǝkǝ (Neerpelt), rondel: rǫndɛl (Neerpelt), schaar: schaar (Neerpelt), scheer: sxę̄(ǝ)r (Neerpelt), schijf: sxīi̯f (Neerpelt, ... ), sxęi̯f (Neerpelt), sleutel: slø̄tǝl (Neerpelt), spie: spi (Neerpelt) Aan de voorkant van de (voor)ploeg bevindt zich een toestel of inrichting waarmee men de breedte van de te ploegen voor kan regelen en waaraan d.m.v. een ketting en/of haak het trektuig van het paard gekoppeld wordt. Er is in de onderstaande opsomming een onderscheid gemaakt tussen de termen die op de trekregelaar van de oude houten karploeg en een bepaald type van de latere ijzeren karploeg betrekking hebben (A) en die welke merendeels de kam of stelboog van een voetploeg betreffen (B). Een vertikaal geplaatste kam diende om de diepte van de voor te regelen, niet de breedte ervan. [JG 1a + 1b + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 31.II.d + e + f; N 11, 31.III.C + d + e; N 11, V.c; N 11A, 95 + 97e + 99a; monogr.] I-1
ploegkroon klem: klęm (Neerpelt) De lat of stang aan de voorploeg, die de bovenste verbinding vormt tussen de beide galgpalen en die - voorzien van twee ogen - fungeert als ploeglijngeleider. [N 11, 31.II.i; N 11A, 97i] I-1
ploeglijn kordeel: [kordeel] (Neerpelt) Het meestal dubbele koord waarmee het paard bestuurd wordt bij het ploegen, eggen, rollen e.d. De ploeglijn is doorgaans langer dan de lijn waarmee men een paard bestuurt, dat voor de kar of wagen gespannen is. Voor het ''ploeg''-gedeelte van varianten zie men het lemma ''ploeg''. Van de term kordeel, die ook toepasselijk is op de vaak enkele kar-lijn, zijn de varianten te vinden in I.4, waar o.a. het paardetuig aan de orde komt. [JG 1b; JG 2c add.; L 30, 10a; N 11A, 141a; N 13, 34; S 21 add.; div.; monogr.] I-2
ploegschaar mes: mɛ̄.s (Neerpelt), ploegmes: [ploeg]mɛ.s (Neerpelt), ploegscheer: [ploeg]sxē̜r (Neerpelt), schalm: sxa.lǝm (Neerpelt) Het mesvormig ploegonderdeel dat bij het ploegen de voor van onderen lossnijdt. Het spitse uiteinde hiervan zit voor op de punt van de ploegzool. Oude keerploegen hadden een pijl- of hartvormige schaar; in aansluiting daarop werd links of rechts van de ploegzool het riester aangebracht. Bij andere oude ploegtypen was de schaar een licht gebogen driehoekige plaat, waarop een verstelbaar riester aansloot. Het snijdend onderstuk van deze schaar kon ook een afneembaar onderdeel zijn. Het door schaar en riester gevormde geheel was in dat geval drieledig. Bij latere ploegen zijn het riester en het daaraan voorafgaande, niet-snijdende deel van de oude schaar vervangen door een groot gebogen blad. Onder aan dit blad is de snede bevestigd. Van de onderstaande benamingen zijn grote en dikke schulp, grote schalm en groot schaar van toepassing op de oude driehoekige schaar en/of op de latere combinatie van mes en blad. Dit geldt in veel gevallen ook voor schulp, schalm en schaar. Voor wat (ploeg)mes en enige andere termen betreft, zie men ook wat aan het einde van het lemma kouter is opgemerkt. [JG 1a + 1b + 2c; JG 2a-1, 3; JG 2b-4, 2b; A 26 , 5 ; Lu 4 , 5 ; N 11, 31.I.b + 38; N 11A, 85c + 87a + 88a + 89a; L 1a-m; L 28, 40] I-1
ploegschei, ploegzuil ploegschei: [ploeg]sxei̯ (Neerpelt), stuk: støk (Neerpelt) De ploegschei, -stut of -zuil is het balkje dat de voorste verbinding vormt tussen de ploegboom en het ploeghoofd of de ploegzool. Samen met het onderstuk van de staart houdt de ploegschei de ploegboom en de ploegzool in een min of meer evenwijdige stand. In dit lemma zijn die termen opgenomen, welke de ploegschei als zodanig aanduiden. Dit onderdeel blijkt lang niet overal een naam te hebben gehad. In sommige gevallen is een term die voor een bepaalde plaats werd opgegeven als benaming voor zowel ploegschei als ploeghoofd, overgebracht naar het volgende lemma. Daar wordt ook vermeld in welke plaatsen men een bepaalde term gebruikte voor schei en zool tezamen. [JG 1b + 1b; N 11, 31.I.h; N 11A, 84e] I-1