34629 |
schokken |
stuiken:
štukǝ (L329p Roermond)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
17964 |
schokschouderen |
de schouders ophalen:
de sjouwers ophaole (L329p Roermond),
de schouders optrekken:
de sjouwers optrekke (L329p Roermond),
schokschouderen:
schokschouwere (L329p Roermond)
|
schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20649 |
schol |
schol:
sjol (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
sjó:l (L329p Roermond),
šól (L329p Roermond),
ideosyncr.
sjol (L329p Roermond),
WBD/WLD
sjól (L329p Roermond)
|
Hoe noemt u de schol: een platvis die tot 70cm lang kan worden. Hij heeft een rij benige uitsteeksels tussen het oog en de nabije borstvin. Op het lichaam komen mooie oranje vlekken op een grijsbruine ondergrond voor (plaat, pladijs, schol, schar) [N 83 (1981)] || schol (platvis)
III-2-3
|
22371 |
schommel |
schokkel:
sjoegel (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
sjoekel (L329p Roermond),
sjūkəl (L329p Roermond),
/
sjoegkel (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
3, [*103]
šoeGGəl (L329p Roermond),
Sjoegkel = du. Schaukel.
sjoegkel (L329p Roermond),
schommel:
sjommel (L329p Roermond),
sjōməl (L329p Roermond)
|
Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || Hoe noemt men het hier afgebeelde kinderspeelgoed, bestaande uit een touw dat, aan een balk of een boom tak gebonden, in een bocht naar beneden hangt, waarin kinderen graag heen en weer zweven? [DC 19 (1951)] || Schollel [SND (2006)] || schommel [SND (2006)] || Schommel. || Sjoegkel*: schommel. || Soms is in de bocht van het touw een plankje of een bak bevestigd, waarop of waarin het kind zit. Noemt men deze vorm van het speelgoed misschien met een andere naam als de onder a getekende? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|
22372 |
schommelen |
schokkelen:
sjoekele (L329p Roermond),
sjūkələ (L329p Roermond),
/
sjoegkele (L329p Roermond),
7, 106
šoeGGələ (L329p Roermond),
Sjoegkel = du. schaukeln.
sjoegkele (L329p Roermond),
schommelen:
sjōmələ (L329p Roermond)
|
schommelen [SND (2006)] || Schommelen. || Sjoegkele*: schommelen. || Zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21277 |
school |
school:
šu.əl (L329p Roermond)
|
school [RND]
III-3-1
|
21427 |
schoolhoofd |
hoofd:
hoof (L329p Roermond),
hooft (L329p Roermond)
|
het hoofd van een lagere school [bovenmeester, bovenkoster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
ṣő.lkiŋər (L329p Roermond)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
19424 |
schoon, rein |
zuiver:
zuuver óngergood aantrèkke zuuver lakes opligke Höbs-te zuuver henj
zuuver (L329p Roermond)
|
schoon (vrij van vuil)
III-2-1
|
31555 |
schoonbijten |
beitsen:
bęjtsǝ (L329p Roermond),
pekelen:
pēkǝlǝ (L329p Roermond)
|
Koperen werkstukken in een schoonbijtmiddel dompelen zodat ze gaan blinken. Zie ook het lemma "schoonbijtmiddel". Bij het beitsen (L 210) werd het werkstuk met een koperen tang in salpeterzuur gedompeld, daarna tweemaal afgespoeld in schoon water en vervolgens drooggemaakt met zaagmeel, waardoor het een matte glans kreeg. [N 66, 40a-b]
II-11
|