e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schokken stuiken: štukǝ (Roermond) Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97] I-13
schokschouderen de schouders ophalen: de sjouwers ophaole (Roermond), de schouders optrekken: de sjouwers optrekke (Roermond), schokschouderen: schokschouwere (Roermond) schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-2
schol schol: sjol (Roermond, ... ), sjó:l (Roermond), šól (Roermond), ideosyncr.  sjol (Roermond), WBD/WLD  sjól (Roermond) Hoe noemt u de schol: een platvis die tot 70cm lang kan worden. Hij heeft een rij benige uitsteeksels tussen het oog en de nabije borstvin. Op het lichaam komen mooie oranje vlekken op een grijsbruine ondergrond voor (plaat, pladijs, schol, schar) [N 83 (1981)] || schol (platvis) III-2-3
schommel schokkel: sjoegel (Roermond, ... ), sjoekel (Roermond), sjūkəl (Roermond), /  sjoegkel (Roermond, ... ), 3, [*103]  šoeGGəl (Roermond), Sjoegkel = du. Schaukel.  sjoegkel (Roermond), schommel: sjommel (Roermond), sjōməl (Roermond) Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || Hoe noemt men het hier afgebeelde kinderspeelgoed, bestaande uit een touw dat, aan een balk of een boom tak gebonden, in een bocht naar beneden hangt, waarin kinderen graag heen en weer zweven? [DC 19 (1951)] || Schollel [SND (2006)] || schommel [SND (2006)] || Schommel. || Sjoegkel*: schommel. || Soms is in de bocht van het touw een plankje of een bak bevestigd, waarop of waarin het kind zit. Noemt men deze vorm van het speelgoed misschien met een andere naam als de onder a getekende? [DC 19 (1951)] III-3-2
schommelen schokkelen: sjoekele (Roermond), sjūkələ (Roermond), /  sjoegkele (Roermond), 7, 106  šoeGGələ (Roermond), Sjoegkel = du. schaukeln.  sjoegkele (Roermond), schommelen: sjōmələ (Roermond) schommelen [SND (2006)] || Schommelen. || Sjoegkele*: schommelen. || Zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]. [N 88 (1982)] III-3-2
school school: šu.əl (Roermond) school [RND] III-3-1
schoolhoofd hoofd: hoof (Roermond), hooft (Roermond) het hoofd van een lagere school [bovenmeester, bovenkoster] [N 90 (1982)] III-3-1
schoolkinderen schoolkinderen: ṣő.lkiŋər (Roermond) schoolkinderen [RND] III-3-1
schoon, rein zuiver: zuuver óngergood aantrèkke zuuver lakes opligke Höbs-te zuuver henj  zuuver (Roermond) schoon (vrij van vuil) III-2-1
schoonbijten beitsen: bęjtsǝ (Roermond), pekelen: pēkǝlǝ (Roermond) Koperen werkstukken in een schoonbijtmiddel dompelen zodat ze gaan blinken. Zie ook het lemma "schoonbijtmiddel". Bij het beitsen (L 210) werd het werkstuk met een koperen tang in salpeterzuur gedompeld, daarna tweemaal afgespoeld in schoon water en vervolgens drooggemaakt met zaagmeel, waardoor het een matte glans kreeg. [N 66, 40a-b] II-11