18689 |
duimeling |
duimeling:
duimeling (L420p Rotem),
dūməleŋ (L420p Rotem)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23225 |
duivel |
duivel:
dyvəl (L420p Rotem)
|
De duivel (volksnamen). [ZND 01u (1924)]
III-3-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenkot:
dǫu̯vǝkǫt (L420p Rotem),
Hok.
do.vəkot (L420p Rotem),
duivenspijker:
`nen doevespieker (L420p Rotem),
duvǝspikǝr (L420p Rotem),
duvǝspikǝrt (L420p Rotem),
dǫu̯vǝspęi̯kǝr (L420p Rotem),
#NAME?
dou.vəspeikər (L420p Rotem),
duivenspijkerd:
doevespiekert (L420p Rotem),
spijker:
spikǝr (L420p Rotem),
til:
tel (L420p Rotem)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
slag:
slā.ch (L420p Rotem),
slā.x (L420p Rotem),
uitvlieg:
oetvleug (L420p Rotem),
ǫu̯tvlø̜̄x (L420p Rotem)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
douwvin (L420p Rotem),
zij:
zie (L420p Rotem),
zij-tje:
zikə (L420p Rotem)
|
duif, wijfje [ZND 18 (1935)], [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dul (L420p Rotem, ...
L420p Rotem,
L420p Rotem),
duizelig:
duizelig (L420p Rotem),
duuzelig (L420p Rotem),
duzelich (L420p Rotem),
verduizeld:
verduizeld (L420p Rotem),
verduzeld (L420p Rotem)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendbeen:
dyzəntbeͅin (L420p Rotem),
duizendpoot:
doezendpoot (L420p Rotem)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20721 |
dun sneetje brood |
schijfje:
šøwfkə (L420p Rotem)
|
Welke woorden kent Uw dialect voor: een dun schijfje of sneetje brood of vlees? (vlitske, fliesterke, fluusterke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34239 |
dunne melk |
lichte melk:
lextǝ mɛlk (L420p Rotem),
slappe melk:
slapǝ mɛlǝk (L420p Rotem)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
18685 |
dunne sjaal |
sjaal:
šāəl (L420p Rotem),
sjerp:
sjerp (L420p Rotem)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|