19132 |
werken |
werken:
wirke (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
wirəkə (Q020p Sittard)
|
arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] || geregelde arbeid verrichten; zijn taak, beroep of bedrijf uitoefenen [werken, arbeiden, wrochten] [N 89 (1982)] || werken [RND]
III-3-1
|
33336 |
werken op de boerderij |
woelen:
wø̜i̯lǝ (Q020p Sittard)
|
Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c]
I-6
|
29932 |
werkjasje |
jasje:
jɛskǝ (Q020p Sittard),
werkkiel:
werǝkkęjl (Q020p Sittard)
|
De kiel die men in L 321 kende, reikte tot even over de heupen, was hoog gesloten en had een klein, staand boordje en twee opgestikte zakken. Het jasje was vervaardigd van lichtbruine 'pilo' ('pi`lo'), een stof die volgens de zegsman gauw vaal werd. [N 30, 5b; monogr.]
II-9
|
18574 |
werkkleren |
oude kleren:
auw kleier (Q020p Sittard),
werkeldaagse kleren:
Sub wérkeldaach.
wérkeldaachse kleier (Q020p Sittard)
|
#NAME? || De kleren die men draagt als men vuil of klusjes doet. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18915 |
werklustig |
dapper:
dapper (Q020p Sittard)
|
niet bang voor moeite [moedig, dapper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18305 |
werkschoen |
werkschoen:
wirksjoon (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25519 |
werktuig waarmee de oven wordt leeggehaald |
amertenjjzer:
ǭmǝrtǝnī.zǝr (Q020p Sittard)
|
Gereedschap om de oven leeg te halen of om het overblijvende vuur in de hoeken te vegen. Dit lemma vertoont inhoudelijk veel over-eenkomst met het lemma ''rakelijzer''. Het is ook mogelijk dat dezelfde handeling geschiedt door een ovendweil of ovenbezem. Zie het lemma ''ovendweil of ovenbezem''. Verschillend soort gereedschap wordt gebruikt voor het leeghalen van de oven. Het kan een haaks omgebogen ijzer zijn met houten heft of een ijzer met vooraan een krul en met een houten handvat of een ijzeren of een houten vierhoekig blad met haaks daar bovenop een steel met handvat. Het kan ook simpelweg een bonestaak zijn die nat wordt gehouden. Een houten werktuig krijgt nogal eens de voorkeur boven een ijzeren, omdat volgens de boeren (Weyns 33) de ijzeren rakelstokken de oventegels te zeer doen slijten. Getuige de woordtypen "zwouw" en "zwoelde" wordt soms de ovenpaal gebruikt. Men moet er rekening mee houden dat een aantal woordtypen boerentermen zijn. Zie afb. 12. [N 29, 11c; OB 2, 2b; OB 2, 2a; N 29, 5b; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
24330 |
werpen van jongen |
jongen:
jonge (Q020p Sittard),
junge (Q020p Sittard),
jungə (Q020p Sittard),
ideosyncr.
junge (Q020p Sittard)
|
Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
26297 |
wervel |
wervel:
we.rvǝl (Q020p Sittard),
wervǝl (Q020p Sittard)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.] || Draaibaar stel evenwijdige balken die rond het bovenste uiteinde van het staakijzer bevestigd zijn. De wervel houdt het uiteinde van het staakijzer op zijn plaats en maakt het mogelijk het staakijzer uit de schijfloop te trekken. De wervel kan in voorkomende gevallen met behulp van stuurtouwen vanaf de steenzolder bediend worden. [N O, 16k]
II-3, II-9
|
25135 |
wervelwind |
wervelwind:
eine wirvelweinjd (Q020p Sittard),
ene wervelwinjd (Q020p Sittard),
wervelwèndj (Q020p Sittard),
wirvelwĭndj (Q020p Sittard)
|
wervelwind [SGV (1914)] || wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)]
III-4-4
|