24278 |
wilde gans |
gans:
gaus (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
wilde gans:
ein wilj gaws (Q020p Sittard),
wilj gaus (Q020p Sittard)
|
gans || gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans [N 09 (1961)] || wilde [v] [een ~ gans] [SGV (1914)]
III-4-1
|
17576 |
wilde hoofdharen |
wild haar:
wildj haor (Q020p Sittard),
wilj hāōr (Q020p Sittard)
|
hoofdharen, wilde ~ [vliechhaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34026 |
wilde koe |
wilde koe:
welj [koe] (Q020p Sittard)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
33636 |
wilde reseda |
rose dgypte (fr.):
reseda lutea; fr. rose dégypte
reezezjip (Q020p Sittard)
|
I-7
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
wilde roos:
idiosyncr.
wilde roos (Q020p Sittard)
|
Hondsroos (rosa canina). Tot 3 m hoge struik; de takken zijn overhangend, met grote, gekromde stekels; de bladeren zijn 5- tot 7-tallig; de blaadjes zijn kaal en langwerpig, tevens gezaagd; de bloemen groeien afzonderlijk of enkele bijeen, ze zijn lang ge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24873 |
wilde tijm |
kwendel:
H 254
kwendel (Q020p Sittard),
onzelievevrouwebedstro:
idiosyncr.
O.L. Vrouw bedstro (Q020p Sittard),
tijm:
ideosyncr.
tijm (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
tijm, wilde — || Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)] || Wilde tijm (thymus serpyllum 5 tot 30 cm groot, struikachtig plantje, vaak zodevormend; de stengels zijn liggend of opstijgend, de stengel is behaard, onderaan meestal houtig. De bladeren zijn smal, elliptisch en klein. De bloemen staan in trosjes aan d [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34194 |
wilde zucht |
vervleug:
vǝrvlø̄x (Q020p Sittard)
|
Een zeer sterke zwelling van de uier en omgeving in de laatste tijd van de dracht. Deze wordt veroorzaakt door abnormaal grote hoeveelheden vocht in het onderhuidse bindweefsel van de uier, maar ook van de schaamstreek en soms van de buikstreek tot aan de voorbenen. Zie ook het lemma ''wilde zuch'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 3; A 48A, 7]
I-11
|
32859 |
wilde zuring |
surelle (fr.):
sy`ręl (Q020p Sittard),
sǝ`ręl (Q020p Sittard),
zuurmoes:
zurmǫu̯s (Q020p Sittard)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
vits:
1.)
wits (Q020p Sittard),
wijde:
ein kópwiej = knotwilg ein zaolwiej = Duitse Salweide eine zaole sjtop = stop(kurk) van zaolwiejehout
ein wiej (Q020p Sittard)
|
wilg [N 38 (1971)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
ketje (Q020p Sittard),
ideosyncr.
ketje (Q020p Sittard),
kètjes (Q020p Sittard)
|
De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)] || wilgenkatje
III-4-3
|