e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
woensdagx goensdag: gaonsdig (Sittard), gauwnsdig (Sittard), goansdig (Sittard), goonsdig (Sittard, ... ), gou:nzdich (Sittard), gounsdich (Sittard), gounsdig (Sittard, ... ), Gounsdig (Sittard), woensdag: woensdag (Sittard) dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] || woensdag || Woensdag [SGV (1914)] III-4-4
woest, onachtzaam lopen met de baan eweg moeten: dae mòt mit de baan è weg (Sittard), woestig lopen: wuistig loupe (Sittard) lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)] III-1-2
woest, wild rijden rossen: Van Dale: II. rossen, hard, woest rijden.  rosse (Sittard) woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)] III-3-1
wolfseinde noordkop: nōrtkǫp (Sittard  [(meervoud: nōrtkø̜p)]  ) Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.] II-9
wolfsgebit, gebroken gebit dobbel gebit: dǫbǝl gǝbēt (Sittard), trens: trē̜ns (Sittard) Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10
wolkenbank bank: bank (Sittard), bānk (Sittard), windstreep: wénjtsjtraep (Sittard) lange streep wolken die onbeweeglijk aan de horizon hangt [bank] [N 81 (1980)] || windstreep (streepvormige wolk in de windrichting) III-4-4
wollen muts (kinderen) koets: koetsj (Sittard), muts: mutsj (Sittard), mötsj (Sittard) muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] || wollen muts III-1-3
wonde wonde: die wonj geit ettere (Sittard) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] III-1-2
wonder wonder: wùnjer (Sittard) wonder [SGV (1914)] III-3-3
wonen huizen: hōēse (Sittard), huizeren: hoezeiere (Sittard), nesten: niste (Sittard), wonen: wone (Sittard), woonə (Sittard) een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)] || huizen (ww.) [SGV (1914)] || wonen [SGV (1914)] III-2-1, III-4-1