e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zaagbankje, zaagbok houtschraag: hǫwtšrā.x (Sittard) Laag bankje, waarop men bij het zagen het hout laat rusten. Zie ook afb. 29. [N 53, 31; monogr.] II-12
zaagblad zeeg: zē̜x (Sittard), zeegblad: zē̜x˱blāt (Sittard), zegenblad: zē̜.gǝblā.t (Sittard) Het getande, platte metalen gedeelte van een zaag. [N 53, 2b; N 53, 8c; N I, 1c; monogr.] II-12
zaagsel zeegmeel: zē̜xmē̜l (Sittard) Het poedervormig houtafval dat bij het zagen ontstaat. [N 38, 10; N 50, 91a; N 53, 29a; monogr.] II-12
zaagsnede zegensnit: zē̜.gǝšnē.t (Sittard) De gleuf die een zaag in het hout maakt. [N 50, 41b; N 53, 30b; monogr.] II-12
zaagtand zegentand: zē̜.gǝntantj (Sittard) Elk van de scherpe, schuingevijlde punten van een zaagblad. De zaagtanden verschillen in grootte en vorm al naar gelang het gebruik van de zaag. Een zaagblad met grote, lange tanden wordt gebruikt voor zacht hout en voor grof werk; een zaagblad met kleinere tanden is meer geschikt voor hardere houtsoorten en fijn werk. [N 50, 35a; N 53, 2c; N 53, 30a; N 75, 117a; monogr.] II-12
zaagvijl zegenvijl: zē̜.gǝvī.l (Sittard) De, meestal driekantige vijl waarmee de zaagtanden na het zetten scherp worden gevijld. Zie ook het lemma ɛzaagvijlɛ in wld II.11, pag. 73.' [N 50, 37d; N 53, 26a; monogr.] II-12
zaagzetter zegentrekker: zē̜.gǝntrękǝrt (Sittard) Plat, ijzeren werktuig met gleuven aan beide kanten dat wordt gebruikt bij het zetten van de zaagtanden. Zie ook afb. 25. [N 50, 37b; N 53, 25a; monogr.] II-12
zaaien zaaien: z˙ēǝ (Sittard) [N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.] I-4
zaaien, van bieten poten: pǭtǝ (Sittard), zaaien: z˙ēǝ (Sittard) Vergelijk ook het algemene lemma Zaaien in aflevering I.4 en Poten. Het object is steeds bieten, enz. [N 12, 43; N 15, 1c; monogr.] I-5
zaaier zaaier: zēǝr (Sittard) De man die het zaad op de akker uitstrooit. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4