e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winterwortelen kroten: krōtǝ (Sittard), moren: mōrǝ (Sittard), mūrǝ (Sittard), (mv)  mø̄r (Sittard), veldmoren: vɛltjmōrǝ (Sittard), wintermoren: wentjǝrmōrǝ (Sittard) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wip wip: wip (Sittard), wup (Sittard, ... ), /  wip (Sittard, ... ) / [SND (2006)] || Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)] || wip [SND (2006)] || Wip. || Wip; wipplank. || wipplank [SND (2006)] III-3-2
wipneus een hupsch neus: ein hupsj naas (Sittard), wipneus: wipnaas (Sittard) neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)] III-1-1
wippen wippen: (w)ipe (Sittard), wippe (Sittard), wuppe (Sittard) Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)] || wippen [GTRP (1980-1995)] || Wippen. III-3-2
wis wits: wets (Sittard) Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.] II-12
wispelturig het op de heupen hebben: haet ⁄t op de heupe (Sittard), veranderlijk: verangerlik (Sittard), wispelturig: wispelturig (Sittard) nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)] || steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)] || wispelturig [SGV (1914)] III-1-4
wisselen tuisen: toesje (Sittard) onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)] III-4-4
wisselen van tanden breken: brē̜kǝ (Sittard) [N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22] I-11
wisselvallig weer braggelweer: braggel waer (Sittard), buiig (weer): ⁄t is buujig (Sittard), duister (weer): dūūstər (Sittard), het (weer) weet niet wat het wil: ⁄t wit neit waat het wilt (Sittard), kwakkelig (weer): kwakkelich (Sittard), kwakkəlig (Sittard), regenwolk: raegewolk (Sittard), t weer staat te luimen]: et wêt neit waat ⁄t wilt (Sittard), het wear is twiefelechtig (Sittard), ⁄t waer wit neit waat ⁄t wilt (Sittard), zeverweer: zuijelwaer (Sittard), zouwelen: zauwələ (Sittard) lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)] III-4-4
wit stervormig vlekje op het voorhoofd kol: kǫl (Sittard) Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9