22402 |
opgooien (tossen) |
omgooien:
omgoeeje (L318b Tungelroy),
opgooien:
opgoeje (L318b Tungelroy)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
pul:
pø̜l (L318b Tungelroy),
pulletje:
pø̜lkǝ (L318b Tungelroy)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
30515 |
ophaken |
ophaken:
ǫphakǝ (L318b Tungelroy),
opsteken:
ǫpstē̜kǝ (L318b Tungelroy)
|
De wisboom hoger plaatsen om met de volgende laag te beginnen. [N F, 42]
II-9
|
18218 |
ophanger |
stropje:
ströpke (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
lusje || lusje van jas of handdoek
III-1-3
|
19293 |
ophitsen |
ophitsen:
ophitse (L318b Tungelroy),
opstoken:
opsteuke (L318b Tungelroy),
opstoke (L318b Tungelroy)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
ophouden:
ophaoje (L318b Tungelroy),
staken:
stake (L318b Tungelroy),
stoppen:
stoppe (L318b Tungelroy),
uitscheiden:
oetsjeije (L318b Tungelroy)
|
ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
kloartj op (L318b Tungelroy),
opkloare (L318b Tungelroy)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18811 |
opletten |
acht slaan:
achtslaon (L318b Tungelroy),
opletten:
létte op (L318b Tungelroy)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] || oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18810 |
oplettend |
wakker:
wakker (L318b Tungelroy)
|
oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
vlechten:
vlɛxtǝ (L318b Tungelroy)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|