e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q101p plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schreeuwen beuken: ps. omgespeld volgens Frings.  bø͂ͅke (Valkenburg), keken: keke (Valkenburg), kweken: kweeke (Valkenburg), kwēkǝ (Valkenburg), schreeuwen: sjrieuwe (Valkenburg), sjriève (Valkenburg) Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)] || schreeuwen [SGV (1914)] I-12, III-3-1
schrijvertje schrijvertje: sjrieverke (Valkenburg) schrijvertje: Hoe noemt u in uw dialect het zilveren torretje dat in groepjes kringelende bewegingen maakt op het wateroppervlak? Het lijf van het insect ligt op het water waardoor de pootjes niet te zien zijn. [N100 (1997)] III-4-2
schrikachtig schouw: šū (Valkenburg) Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k] I-9
schrikkeljaar schrikkeljaar: sjrikkeljoar (Valkenburg) schrikkeljaar [SGV (1914)] III-3-2
schrobben de stoep keren: met bessem of kèèrbeursjtel; of straot; (droog)  sjtoep kèère (Valkenburg), de stoep schrobben: of sjtraot ; met kèèrbeursjtel; (met water)  sjtoep sjroebbe (Valkenburg), schrobben: schrobbe (Valkenburg), schroeben (Valkenburg) schrobben [DC 15 (1947)] III-2-1
schrobbezem schrobber: schrübber (Valkenburg) bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] III-2-1
schrobzaag, sleutelgatzaag sleutelzeeg: šlø̄tǝlzē̜x (Valkenburg) Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330] II-12
schroeien snerken: schnèrke (Valkenburg), šnerkə (Valkenburg) schroeien [SGV (1914)] || schroeien, haren of veren afbranden III-2-1
schrokken stijf werden: sjtiefwède (Valkenburg), vreten: vreetə (Valkenburg), zich aankijlen: zich aankīēlə (Valkenburg) schrokken [SGV (1914)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] III-2-3
schub schub: sjöbbe (Valkenburg), sjöp (Valkenburg) Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)] III-4-2