20414 |
peetoom |
peter:
paeter (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop),
peteroom:
paeteroome (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop)
|
de peter [de paat] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20415 |
peettante |
geul:
gäöl (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop)
|
de meter [joaën] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
19400 |
pendule |
pendule:
penduul (L386p Vlodrop)
|
Klok op de schoorsteenmantel (pendule, horloge) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23995 |
penitentie |
penitentie (<lat.):
penetentie (L386p Vlodrop)
|
Penitentie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20842 |
peper |
peper:
pēper (L386p Vlodrop)
|
peper [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
22446 |
periode van de ijsheiligen |
ijsheiligen:
iesheiligge (L386p Vlodrop)
|
De periode van de ijsheiligen, 11-14 mei; op deze dagen kan het zeer koud zijn. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17911 |
persen |
pozen hebben:
pozen hebben (L386p Vlodrop),
werken:
werken (L386p Vlodrop)
|
Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47]
I-11
|
21417 |
persoon die altijd op de hort is |
boemelder:
vgl. Van Dale: boemelaar [Du. Bummler].
een bummelder (man) (L386p Vlodrop),
boemeleskerel:
een bommeles kael (man) (L386p Vlodrop),
joetsbeest:
ein joetsbees (L386p Vlodrop),
plaat:
tevens kletswijf
ein plaat (L386p Vlodrop),
waswijf:
tevens kletswijf
ei wesjwief (L386p Vlodrop)
|
Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
18281 |
pet: algemeen |
kiep:
[Van Dale: kiep2, 2. strooien vrouwenhoed van eigenaardige vorm met opgeslagen en met katoen omboorde randen]
kiep (L386p Vlodrop),
kip (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt men de pet, die bij het werk gedragen wordt? Welken vorm heeft deze? Indien geen pet, maar een muts door de mannen wordt gedragen, hoe noemt men deze dan? Welken vorm heeft ze? [DC 09 (1940)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
20410 |
petekind |
petekind:
paetekind (L386p Vlodrop)
|
een petekind [patekink] [N 96D (1989)]
III-2-2
|