e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

Gevonden: 4045

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aftrekken aftrekken: áǝftrękǝ (Wellen) De vloeistof van de niet-oplosbare delen laten weglopen of wegpompen. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''klaren''. [N 35, 39] II-2
aftrekken, uitwinnen uitwentelen: utwęi̯ntǝlǝ (Wellen), uitwinnen: ǭǝ.twęi̯nǝ (Wellen) Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i] I-4
aftuigen onthamen: ǫnthǭmǝ (Wellen) Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b] I-10
afval trats: trats (Wellen) Het afval van de uitgeperste vruchten dat in de perskuip achterblijft. [N 57, 17] II-2
afvallen van bladeren vallen: vallen (Wellen) afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)] III-4-3
afwasteil, afwasbak afwasbak: ōͅfwasbak (Wellen), mv.~‹fwåsb@k  ōͅfwa͂s˂bak (Wellen), voor schoatelwetter  afwaschbak (Wellen), ketel: voor schoatelwetter  kètel (Wellen) bak waarin men afwast [N 20 (zj)] || de kom, bak of emmer, waarin de teljoren, schotels, enz. worden afgewassen [ZND 02 (1923)] III-2-1
afwaswater afwaswater: ofwa:swetter (Wellen), schotelwater: schottelwetter (Wellen) Hoe noemt u in uw dialect het water waarin men de vaat doet/gedaan heeft? [N105 (2000)] III-2-1
akker akker: akǝr (Wellen), land: lā.nt (Wellen), perceel: pǝrsęi̯l (Wellen, ... ), stuk: støk (Wellen) Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.] I-8
akkerdistel, distel dissel: dissel (Wellen) distel [ZND 01 (1922)] III-4-3
akkergrens, grensvoor reen: rē̜n (Wellen), ręi̯n (Wellen) De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.] I-8