34551 |
jonge gans |
gansje:
gęi̯skǝ (Q201p Wijlre),
gɛu̯skǝ (Q201p Wijlre)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
lammetje:
lɛmkǝ (Q201p Wijlre)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
20159 |
jongen |
jong:
jong (Q201p Wijlre),
joong (Q201p Wijlre),
jongetje:
cf. VD s.v. "jongske(n)
jungsjkə (Q201p Wijlre),
mannetje:
cf. WNT s.v. "menneke"; cf. VD s.v. "manneke
mennəkə (Q201p Wijlre)
|
jongen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
jong:
joong (Q201p Wijlre),
liefste:
leefste (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre),
mens:
miensj (Q201p Wijlre),
vrijer:
vriejer (Q201p Wijlre)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
aanstaande:
aanstaonde (Q201p Wijlre),
aasjtaonde (Q201p Wijlre),
astaonde (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde [mannelijk] [caresseur] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
33341 |
jongste knecht, manusje van alles |
varkensjong:
vɛrǝkǝsjǫŋ (Q201p Wijlre)
|
Hulpje op de boerderij. In dit lemma is alleen datgene opgenomen wat nog niet in de lemma''s "knecht, algemeen" (1.3.12) of "koehoeder" (1.3.14) is behandeld. Vaak echter wordt de koejongen ook voor allerlei kleinere karweitjes op en om de boerderij ingezet. Onder klooier wordt een varkenshoeder verstaan. Een aanspender (afgeleid van ''aanspannen'') is een beginneling, die pas van school komt. Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1c; monogr.]
I-6
|
24177 |
jongste vogeltje uit het nest |
kak vogeltje:
subs
kakke veugelke (Q201p Wijlre),
kakjong:
kakjonk (Q201p Wijlre),
kakjunk (Q201p Wijlre),
kakvogeltje:
kakveugelke (Q201p Wijlre)
|
een jonge vogel die nog niet kan vliegen (kakjong) [N 83 (1981)] || een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)] || nog geen veren hebbend, gezegd van jonge vogels ( maaibloot, paddebloot) [N 83 (1981)] || nog niet in staat om te vliegen, gezegd van jonge vogels (kak, kwak) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24623 |
judaspenning |
judaspenning:
judas penning (Q201p Wijlre)
|
Judaspenning (lunaria biënnis). sierplant met grote bladeren en meestal donker roodpaarse, zelden witte, bloemen. De onderste bladeren en die van de rozet zijn diep ingesneden bij de steel en spits aan de top, de bovenste haast ongesteeld. De plant wordt [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
juffrouw (Q201p Wijlre),
jungfer (du.):
(oud woord).
jumfer (Q201p Wijlre)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17602 |
kaak |
kaak:
kāā-ək (Q201p Wijlre),
raak:
ra-kə (Q201p Wijlre)
|
kaak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|