18403 |
pruik |
pruik:
preuk (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)] || Pruik. Kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [pruik, calotte, toupet] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
20911 |
pruim |
priestertje:
W.N.T. priester III kleine, ronde, witgele pruim, S. priesters, T. priesterpruim, R. priesterspruim
priesterke (Q001p Zonhoven),
pruim:
prom (Q001p Zonhoven),
proͅm (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
próm (Q001p Zonhoven),
prömke (Q001p Zonhoven),
reine claude (fr.):
(soort van pruim etym. (e.d.), zie boek
regelooët (Q001p Zonhoven),
riggelooët (Q001p Zonhoven),
ringelooët (Q001p Zonhoven)
|
[ZND 34 (1940)]priesterpruim || pruim || reine-claude
I-7
|
20568 |
pruimen |
sjieken:
sjikken (Q001p Zonhoven)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20834 |
pruimenvlaai |
abrikozenvlaai:
abrekooëzevlao.ëj (Q001p Zonhoven)
|
pruimenvlaai
III-2-3
|
28207 |
pruimtabak |
sjiektoebak:
šiktubak (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Domaniale])
|
Tabak die geschikt is om gepruimd te worden. De mijnwerker gebruikte pruimtabak ondergronds ter vervanging van de sigaret. Volgens Dieteren 1984 (pag. 60) stopten de mijnwerkers in het begin van de Limburgse mijnbouw pruimtabak achter hun kiezen als bescherming tegen het gevaarlijke stof. [N 95, 965]
II-5
|
18926 |
prutsen |
fikfakken:
mar.: niet in deze betekenis gevonden
fikfákke (Q001p Zonhoven),
fritselen:
fretsəln (Q001p Zonhoven),
frutselen:
frutselen (Q001p Zonhoven),
klommelen:
klóóməln (Q001p Zonhoven),
klossen:
klósse (Q001p Zonhoven),
kloten:
kloete (Q001p Zonhoven),
knoeien:
knoeien (Q001p Zonhoven),
kwikkelen:
kwikkele (Q001p Zonhoven),
prullen:
pruln (Q001p Zonhoven),
prutsen:
pretsn (Q001p Zonhoven),
pritsen (Q001p Zonhoven),
prøtsə (Q001p Zonhoven)
|
beuzelen, prutsen || Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || klungelen, prutsen || onzorgvuldig werken, knoeien || prutsen || prutsen, in feite niets doen || prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18908 |
prutser |
hanno:
hénnoo (Q001p Zonhoven),
klotenmarchand:
kloeteme(r)sjáng (Q001p Zonhoven),
knuppel:
knöppel (Q001p Zonhoven),
sukkel:
suggəl (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
sukkeltrien:
suggəltrĭĕn (Q001p Zonhoven)
|
klungelaar (schertsend) || onhandige vrouw || prutser || uilskuiken, onhandig iemand (alleen v. mannen) || uilskuiken, onhandige lummel || vrouw die erg onhandig is
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
knoei:
wat ne knoei (Q001p Zonhoven),
wat nə knuj (Q001p Zonhoven),
prullewerk:
prullewé.rrek (Q001p Zonhoven),
smodder:
wat nə smoͅdər (Q001p Zonhoven)
|
Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] || §prullenwerk, knoeiwerk
III-1-4
|
20311 |
puber |
aankomeling:
ao.(ën)koo.meling (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
aankomend jong:
opgroeiend, halfvolwassen
ao.(ën)koo.mend jòng (Q001p Zonhoven),
aankomend maagdje:
opgroeiend, halfvolwassen
ao.(ën)koo.mend miëchte (Q001p Zonhoven),
halfwas:
hallevewaa(.)s (Q001p Zonhoven),
kwajong:
kejòng (Q001p Zonhoven),
kòò(ë)jòng (Q001p Zonhoven),
mannetje:
menneke (Q001p Zonhoven)
|
aankomend, opgroeiend meisje || aankomende jongen; opgroeiend mens || aankomende, opgroeiende jongen || halfwas, knaap || opgroeiend meisje; opgroeiend mens || opgroeiende jongen || puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20651 |
pudding |
crme:
kriëm (Q001p Zonhoven),
krèèm (Q001p Zonhoven),
kréém (Q001p Zonhoven),
vanillepudding:
Fr. vanille
vánielpudding (Q001p Zonhoven)
|
pudding || vanillepudding
III-2-3
|