e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pruik pruik: preuk (Zonhoven, ... ) kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)] || Pruik. Kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [pruik, calotte, toupet] [N 114 (2002)] III-1-3
pruim priestertje: W.N.T. priester III kleine, ronde, witgele pruim, S. priesters, T. priesterpruim, R. priesterspruim  priesterke (Zonhoven), pruim: prom (Zonhoven), proͅm (Zonhoven, ... ), próm (Zonhoven), prömke (Zonhoven), reine claude (fr.): (soort van pruim etym. (e.d.), zie boek  regelooët (Zonhoven), riggelooët (Zonhoven), ringelooët (Zonhoven) [ZND 34 (1940)]priesterpruim || pruim || reine-claude I-7
pruimen sjieken: sjikken (Zonhoven) snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)] III-2-3
pruimenvlaai abrikozenvlaai: abrekooëzevlao.ëj (Zonhoven) pruimenvlaai III-2-3
pruimtabak sjiektoebak: šiktubak (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Domaniale]) Tabak die geschikt is om gepruimd te worden. De mijnwerker gebruikte pruimtabak ondergronds ter vervanging van de sigaret. Volgens Dieteren 1984 (pag. 60) stopten de mijnwerkers in het begin van de Limburgse mijnbouw pruimtabak achter hun kiezen als bescherming tegen het gevaarlijke stof. [N 95, 965] II-5
prutsen fikfakken: mar.: niet in deze betekenis gevonden  fikfákke (Zonhoven), fritselen: fretsəln (Zonhoven), frutselen: frutselen (Zonhoven), klommelen: klóóməln (Zonhoven), klossen: klósse (Zonhoven), kloten: kloete (Zonhoven), knoeien: knoeien (Zonhoven), kwikkelen: kwikkele (Zonhoven), prullen: pruln (Zonhoven), prutsen: pretsn (Zonhoven), pritsen (Zonhoven), prøtsə (Zonhoven) beuzelen, prutsen || Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || klungelen, prutsen || onzorgvuldig werken, knoeien || prutsen || prutsen, in feite niets doen || prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)] III-1-4
prutser hanno: hénnoo (Zonhoven), klotenmarchand: kloeteme(r)sjáng (Zonhoven), knuppel: knöppel (Zonhoven), sukkel: suggəl (Zonhoven, ... ), sukkeltrien: suggəltrĭĕn (Zonhoven) klungelaar (schertsend) || onhandige vrouw || prutser || uilskuiken, onhandig iemand (alleen v. mannen) || uilskuiken, onhandige lummel || vrouw die erg onhandig is III-1-4
prutswerk knoei: wat ne knoei (Zonhoven), wat nə knuj (Zonhoven), prullewerk: prullewé.rrek (Zonhoven), smodder: wat nə smoͅdər (Zonhoven) Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] || §prullenwerk, knoeiwerk III-1-4
puber aankomeling: ao.(ën)koo.meling (Zonhoven, ... ), aankomend jong: opgroeiend, halfvolwassen  ao.(ën)koo.mend jòng (Zonhoven), aankomend maagdje: opgroeiend, halfvolwassen  ao.(ën)koo.mend miëchte (Zonhoven), halfwas: hallevewaa(.)s (Zonhoven), kwajong: kejòng (Zonhoven), kòò(ë)jòng (Zonhoven), mannetje: menneke (Zonhoven) aankomend, opgroeiend meisje || aankomende jongen; opgroeiend mens || aankomende, opgroeiende jongen || halfwas, knaap || opgroeiend meisje; opgroeiend mens || opgroeiende jongen || puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)] III-2-2
pudding crme: kriëm (Zonhoven), krèèm (Zonhoven), kréém (Zonhoven), vanillepudding: Fr. vanille  vánielpudding (Zonhoven) pudding || vanillepudding III-2-3