22721 |
grote knikker: glazen knikker |
glazen maai:
(geen speciale benaming)
gloͅwəzə moͅəj (P196p Veulen)
|
Een dikke glazen knikker. [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
21331 |
gulden |
gulden:
gələ (P196p Veulen)
|
een gulden [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
29733 |
haag |
haag:
hǫx (P196p Veulen)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
24876 |
haagwinde |
pispot:
pespot (P196p Veulen),
pespǫt (P196p Veulen),
pispotje:
-
pispot(-je/-teken) (P196p Veulen)
|
Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b] || haagwinde || hagewinde [ZND 01 (1922)]
I-5, III-4-3
|
34471 |
haan |
haan:
hǭǝn (P196p Veulen)
|
Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
18046 |
haarenkelen |
zich aanstoten:
ux ownstōtə (P196p Veulen)
|
zijn enkel stuk stoten bij het lopen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
18180 |
hak van een schoen |
vers:
vaəs (P196p Veulen)
|
hak (van de schoen) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
20820 |
ham, hesp |
hesp:
achterste
heͅi̯ps (P196p Veulen),
schouder:
voorste
sxoͅu̯ər (P196p Veulen)
|
hesp (onderscheid tussen voorste en achterste) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
ha.nt (P196p Veulen)
|
een hand [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
27222 |
handlanger |
dien(d)er:
dīndǝr (P196p Veulen)
|
Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld]
II-9
|