e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P196p plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 565
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
etter materie: mətejərə (Veulen) etter (van een wonde) [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
flauwvallen van zijn sus vallen: van zənə sys valə (Veulen) in bezwijming vallen [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
fluim fluim: flø.m (Veulen) fluim [ZND A2 (1940sq)] III-1-2
gaan gaan: gon (Veulen) gaan [ZND A2 (1940sq)] III-1-2
gaar murw: møͅrəf (Veulen) murw (gaar gekookt) [ZND A1 (1940sq)] III-2-3
gang gang: gāŋk (Veulen), voorhuis: veͅrəs (Veulen) gang [ZND A1 (1940sq)] || huisgang (waarlangs men binnentreedt) [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
garen garen: gǫwn (Veulen), gǫǝn (Veulen), gǭnj (Veulen) Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.] II-7
geeuwhonger geeuwhonger: goͅu̯huŋər (Veulen) geeuwhonger (ziekelijke honger) [ZND B1 (1940sq)] III-2-3
gegraven waterloop gracht: grāx (Veulen) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenqu√™tes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8
geit geit: gēi̯t (Veulen) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12