21662 |
wbd: katten |
laten zitten:
ps. omgespeld volgens Frings.
əm loͅətə zetə (Q093p Rosmeer)
|
katten: Wat zegt men wanneer de koper de verkoper met zijn waar laat zitten, niet afhaalt wat hij gekocht heeft [katten? hij heeft gekat?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21681 |
wbd: kwaadgeld / te veel vragen |
overvragen:
ps. omgespeld volgens Frings.
jeͅvərvrox (Q093p Rosmeer)
|
kwaadgeld: Als men vindt dat iemand teveel vraagt, zegt men: "hoeveel ...... is daarbij"[kwaad-geld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21677 |
wbd: staartgeld / verschil |
ingeschoten geld:
ps. omgespeld volgens Frings.
ēngəšwətə geͅlt (Q093p Rosmeer)
|
verschil: Vraagt men aanvankelijk teveel geld voor wat men wil verkopen, dan moet men tenslotte vaak genoegen nemen met minder dan men eerst kon krijgen; hoe noemt men in zulk geval het verschil tussen wat men eerst kon krijgen en wat men tenslotte werkel [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21663 |
wbd: verkopen voor |
omzetten:
ps. omgespeld volgens Frings.
əm zeͅtə (Q093p Rosmeer),
verkopen:
ps. omgespeld volgens Frings.
vərkoͅpə (Q093p Rosmeer)
|
verlaten, Zegt men bij u: ik wil die geit voor zoveel geld wel ~ = voor die prijs wil ik ze wel verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24896 |
weer naar het jaargetijde |
hondsweer:
hoͅnswēͅr (Q093p Rosmeer),
hooiweer:
hooiweer (juni maand)
hoiwēͅe (Q093p Rosmeer),
oogstweer:
ōs wēͅr (Q093p Rosmeer),
sint-maartenzomer:
sent màtəswømər (Q093p Rosmeer)
|
weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
heibrand:
heͅibrānt (Q093p Rosmeer)
|
weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21247 |
weg |
weg:
wèg (Q093p Rosmeer),
wêeg (Q093p Rosmeer),
zjan heèt ènne dikke stek op de weèg zie legge (Q093p Rosmeer)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen [ZND 46 (1946)] || weg [ZND 01 (1922)], [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
33698 |
weg over het erf |
vaart:
vǭi̯t (Q093p Rosmeer)
|
Een weg over het boerenerf, langs of tussen de gebouwen door. Deze weg ontbreekt bij gesloten boerderijen. [N 5A, 75b; N 5, 111]
I-8
|
33663 |
wei |
hof:
wøf (Q093p Rosmeer),
wei:
węi̯ (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
32633 |
wentelploeg |
franse ploeg:
frā.nsǝ [ploeg] (Q093p Rosmeer)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|