id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20620 | wittebrood | mik: mek (Beringen) | wit brood [ZND B2 (1940sq)] III-2-3 |
18867 | woede | gift: geft (Beringen) | gift (woede) [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
30198 | wolfseinde | lamme hoek: lamǝn hok (Beringen), walm: walǝm (Beringen) | Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.] II-9 |
33943 | wolfsgebit, gebroken gebit | watertoom: wātǝrtuǝm (Beringen) | Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10 |
25211 | wolk alg. | wolk: ɛn woͅlək (Beringen) | wolk [ZND B2 (1940sq)] III-4-4 |
18614 | wollen muts (kinderen) | muts: møts (Beringen) | muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] III-1-3 |
18132 | wonde | wonde: dèj won zal etteren (Beringen), dèj won zal zweere (Beringen), won (Beringen), wonde (Beringen) | Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] III-1-2 |
19835 | wonen | wonen: wunən (Beringen) | wonen [ZND 08 (1925)] III-2-1 |
21267 | woord | woord: ie wort, oe worreke, da zen schoeen woor (Beringen), wo.rt (Beringen) | Een woord, een woordje, dat zijn schone woorden. [ZND 08 (1925)] || woord [RND] III-3-1 |
34202 | wormbulten | butsen: bøtsǝ (Beringen), maaibouten: mai̯bøtǝ (Beringen) | In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk ge√Ønfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.] I-11 |