e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zang, bussel gelezen aren zang: zaŋ (Noorbeek), zangertje: zɛŋǝrkǝ (Noorbeek) De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
zaniken, zeuren lamenteren (<fr.): lammentere (Noorbeek), zemelen: (Eijsden!).  zemmele (Noorbeek), zeuteren: WNT: zudderen - sudderen, sutteren. [...] Het woord is verwant met seuteren, zeuren (III) en zuielen (I). 3. (Ned.-Limb.) Zeuren. // Zuuëtere ... OnbeNULLig en langdurig praten, Dorren [1918]).  zùùtere (Noorbeek), zeveren: (Eijsden!).  zèevere (Noorbeek) langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)] III-3-1
zedelijk slecht meisje flos: floes (Noorbeek), fluit: flèùt (Noorbeek) een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)] III-2-2
zeef in de kalkbak zeef: zēǝf (Noorbeek) Het rooster of de zeef in de kalkbak waarmee ongebluste deeltjes in de kalk kunnen worden opgevangen. [N 30, 32d] II-9
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen zeef: zē̜f (Noorbeek) In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d] I-5
zeep zeep: zie deed de wesch noch altied met greun zeep (Noorbeek), zie deit de aafwesch nog alteit met greun zeip (Noorbeek) Zeep. Ze doet de afwas nog altijd met goede zeep. [DC 35 (1963)] III-1-3
zeepsop luter: luëter (Noorbeek) Hoe noemt u de oplossing van zeep en water? (zeepsop, zeepnat) [N 104 (2000)] III-2-1
zeer blij heel blij: hièl bliej (Noorbeek) zeer blij [frut] [N 85 (1981)] III-1-4
zeer grote aardappelen bonken: bǫŋkǝ (Noorbeek) Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.] I-5
zeer kleine aardappelen kriel: kril (Noorbeek) Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.] I-5