e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wip wip: wip (Lutterade) Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)] III-3-2
wippen wippen: wippe (Lutterade) Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
wisselen wisselen: wissele (Lutterade) onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)] III-4-4
wisselvallig weer braggelen: braggelen (Lutterade) nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)] III-4-4
wit zand, stooizand wit zand: wit zandj (Lutterade) De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)] III-2-1
witte donderdag witte donderdag: witte donderdig (Lutterade) De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)] III-3-3
witte kaas, wrongel fluitekaas: fluitekaes (Lutterade), fluitekaïs (Lutterade) hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] III-2-3
witte kool kappes: kappes (Lutterade), wit moes: klemtoon op de 1ste lettergreep  wit mōōs (Lutterade), witte kool: witte keuel (Lutterade) witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)] I-7, III-2-3
witte kwikstaart kwikstaart: kwikstart (Lutterade) kwikstaart [SGV (1914)] III-4-1
witte narcis pinksterbrood: er is n Limburgs gedichtje: Pinkstebroed - de wien is oet, tap tapte weer murge kom ver weer  pinkstebroed (Lutterade) Witte narcis (narcissus poeticus). De rand der bijkroon is vliezig doorschijnend. De bloeistengel is samengedrukt met twee scherpe randen. De bloemen zijn meestal alleenstaand, de dekslippen zijn sneeuwwit, de bijkroon is geel met rood (tijloos, paasbloem [N 92 (1982)] III-4-3