e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wittebrood weg: wèk (Lutterade) wittebrood [SGV (1914)] III-2-3
woede giftig: guftig (Lutterade) hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)] III-1-4
woelen woelen: weule (Lutterade) Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)] III-1-2
woensdagx goensdag: goonsdig (Lutterade), Goonsdig (Lutterade) de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] || Woensdag [SGV (1914)] III-4-4
woest, wild rijden rossen: Van Dale: II. rossen, hard, woest rijden.  rosse (Lutterade) woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)] III-3-1
wol wol: wol (Lutterade), wøl (Lutterade) Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.] II-7
wonde wonde: wonj (Lutterade) Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)] III-1-2
wonder wonder: wonjer (Lutterade) wonder [SGV (1914)] III-3-3
wonderdoener wonderdoener: wonjerdooner (Lutterade) Een wonderdoener. [N 96D (1989)] III-3-3
wonderen doen wonderen doen: wonjere doen (Lutterade) Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)] III-3-3