20283 |
zogen, voeden (overg.) |
de borst geven:
de bors gieve (L372p Maaseik),
de borst gieëve (L372p Maaseik),
de mem geven:
de mem gieëve (L372p Maaseik)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
zø̄ldər (L372p Maaseik),
zøͅldər (L372p Maaseik)
|
zolder [ZND 27 (1938)], [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ȳǝ.vǝr[den] (L372p Maaseik),
schelf(t):
[schelf(t)] (L372p Maaseik
[(*)]
)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
bermgat:
bɛrǝmgāt (L372p Maaseik),
hooigat:
[hooi]gāt (L372p Maaseik
[(minder gebruikelijk)]
),
schelf(t)gat:
šɛlǝf˲gāt (L372p Maaseik)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
zolderkamer:
zø͂ͅldərkāmər (L372p Maaseik)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
28546 |
zomerdracht |
zomerdracht:
zomerdracht (L372p Maaseik)
|
De periode van de zomer waarin de bijen vliegen op bloesem van de dan bloeiende planten, bloemen en bomen. In vragenlijst N 63, vraag 50b is gevraagd naar de bloemen, planten en bomen waarvandaan de bijen in de zomer honing en stuifmeel halen. De antwoorden op deze vraag geven het volgende resultaat. In de zomer vliegen de bijen op de dan bloeiende vruchtbomen, heesters, zomerbloemen, lindebomen, de vuilboom, klaversoorten, acacia, boekweit, bramen, kastanjebomen, korenbloemen, herik, liguster, weidebloemen, zonnebloemen, asperges, reseda en serradelle. Uiteraard zullen er nog meer haalmogelijkheden voor de bij zijn. [N 63, 48; N 63, 50b]
II-6
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
pĕlərĕn (L372p Maaseik)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zoemerkleijjer (L372p Maaseik),
zumərkleͅijər (L372p Maaseik)
|
zomerkleren [N 23 (1964)] || Zomerkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagskleren:
sondigskleijjer (L372p Maaseik),
zondagse kleren:
zondigsə kleͅijər (L372p Maaseik)
|
De kleren die men s zondags draagt. [DC 62 (1987)] || zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
zondagse scholk:
zondagse scholk (L372p Maaseik)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|