18890 |
zonder opzet |
zonder erg:
zonger erg (L372p Maaseik)
|
zonder bedoeling [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
32762 |
zonder voor spitten |
omblekken:
o ̝mblękǝ (L372p Maaseik),
omgooien:
o ̝mgūi̯ǝ (L372p Maaseik)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zo.l (L372p Maaseik)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32455 |
zoolbeslag |
zool:
zūl (L372p Maaseik),
zǭl (L372p Maaseik)
|
Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.]
II-12
|
34620 |
zoom in de huif |
schuif:
šø̄i̯f (L372p Maaseik),
šø̜u̯f (L372p Maaseik)
|
Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75]
I-13
|
20189 |
zoon |
zoon:
zoên (L372p Maaseik),
zōēn (L372p Maaseik)
|
zoon [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
zøxtə (L372p Maaseik)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
20286 |
zuigfles |
fles met een tut:
fles met ’n tut (L372p Maaseik),
kindjesfles:
kindjesfles (L372p Maaseik)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
34181 |
zuiveren |
nazuiveren:
nazuiveren (L372p Maaseik),
vuiligheid kwijt worden:
vuiligheid kwijt worden (L372p Maaseik),
zuiveren:
zuiveren (L372p Maaseik)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20845 |
zult, preskop |
geperste kop:
geperste hoofdkaas
gəpīə.rzdə koͅp (L372p Maaseik)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|