e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q002p plaats=Hasselt

Overzicht

Gevonden: 5340
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zuur zuur: zouë.r (Hasselt) zuur III-2-3
zuur oprispen hartbrand hebben: dən ardbrant ebə (Hasselt), het zuur hebben: ich heb`t zower (Hasselt), t souər ebə (Hasselt) oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
zuurdeeg desem: dē.sǝm (Hasselt), dēsǝm (Hasselt), zuurdesem: zōǝrdēsǝm (Hasselt) Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.] II-1
zuurdesem desem: dē.səm (Hasselt), Syst. Frings  dēsəm (Hasselt, ... ) Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)] || zuurdesem: een beetje deeg overgehouden van de vorige maal (Fr. levain) [ZND 02 (1923)] III-2-3
zuurkool zuurmoes: zo:uərmu:s (Hasselt), zoermoes (Hasselt), zouermoes (Hasselt), zouermous (Hasselt), zouermouwes (Hasselt), zouë.rmouës (Hasselt), zouërmoes (Hasselt), zōərmōs (Hasselt), zoͅu̯ərmus (Hasselt), Syst. Frings  zoͅu̯ərmūs (Hasselt), zuərmus (Hasselt), zūərmus (Hasselt) zuurkool [ZND 08 (1925)] || Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?) [N 16 (1962)] III-2-3
zuurkoolstamppot gezomp: Syst. Frings  gəzump (Hasselt), zuurmoes: Syst. Frings  zoͅu̯ərmūs (Hasselt), zūərmus (Hasselt) Stamppot van aardappelen en zuurkool [N 16 (1962)] III-2-3
zwaaien wenken: wè.nke (Hasselt) zwaaien III-1-2
zwaaihaak zwaaihaak: zwēhǫak (Hasselt) Winkelhaak waarvan handvat en veer ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn. Met een schroef kan men de veer in de gewenste hoek vastzetten. De zwaaihaak wordt gebruikt om hoeken op te meten. Zie ook afb. 5. [N 30, 13c; monogr.] II-9
zwaan, algemeen wilde zwaan: wil zwān (Hasselt), zwaan: zwaan (Hasselt), zwḁḁ.n (Hasselt) wilde zwaan (152 geen knobbel op de snavel; gele snavel; rechte nek [N 09 (1961)] || zwaan [Willems (1885)] III-4-1
zwaar paard (een) geblokte: gǝblok˱tǝ (Hasselt), assepaard: asǝpi̯ā.t (Hasselt), bonk: bu.ŋk (Hasselt) Zwaargebouwd paard, geschikt voor het veldwerk of als trekdier. Zie afbeelding 7. [JG, 2c; N 8, 62d, 62e en 64b] I-9