24291 |
zwartkop |
grasmus:
graasmös (L329p Roermond)
|
zwartkop
III-4-1
|
28596 |
zwavel, sulfer |
zwavel:
žwāvǝl (L329p Roermond)
|
Lichtgele, licht ontvlambare chemische stof waarvan de bij verbranding vrijkomende dampen dodelijk zijn voor de bijen. [N 63, 78c; JG 1b; Ge 37, 209]
II-6
|
28598 |
zwavelkaart |
zwavelplaaster:
žwāvǝlplǭstǝr (L329p Roermond)
|
Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
19541 |
zwavelstok |
solferstek:
solferstek (L329p Roermond),
zwegelstekje:
sjwaigelsjtekske (L329p Roermond),
sjwéégelsjtekske (L329p Roermond),
zwegeltje:
sjwaegelke (L329p Roermond),
sjwéégelke (L329p Roermond)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19877 |
zwavelstokje |
zwegelstekje:
sjwaegelsjtekske (L329p Roermond)
|
zwavelstokje
III-2-1
|
24930 |
zwavelx |
zwavel:
zjawel (L329p Roermond),
ps. boven de Å staat nog een ´; deze combinatieletter is niet te maken.
žwāvəl (L329p Roermond)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
smik:
šmek (L329p Roermond)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
34214 |
zweep van de koeherder |
smik:
šmek (L329p Roermond)
|
Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146]
I-11
|
18105 |
zweer |
zweer:
zjwaer (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
zjwair (L329p Roermond)
|
Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18056 |
zweet |
zweet:
zjweit (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|