24452 |
zwemblaas |
blaas:
ideosyncr.
blaos (L329p Roermond)
|
Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
sjwu:mme (L329p Roermond),
zj(w)ume (L329p Roermond),
zjwömə (L329p Roermond),
143 b.I
šwum:mə (L329p Roermond)
|
zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND] || Zwemmen. || Zwemmen: zwemmen.
III-3-2
|
28506 |
zwerm |
bijenzwerm:
biǝžwɛrm (L329p Roermond),
zwerm:
žwɛrm (L329p Roermond)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
24292 |
zwerm vogels |
klocht:
troep, ic van patrijzen
klòch (L329p Roermond),
troep:
troep, ic van vogels
truup (L329p Roermond),
vlucht:
vlug (L329p Roermond),
zwerm:
zjwerm (L329p Roermond)
|
groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)] || zwerm
III-4-1
|
28489 |
zwermcel |
zwermdop:
žwɛrmdop (L329p Roermond)
|
Koninginnecel of moerdop die in de zwermtijd wordt bijgebouwd. De zwermcel heeft een dikke, ronde bodem. [N 63, 26c; N 63, 26b; N 63, 24c]
II-6
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
žwɛrmǝ (L329p Roermond)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
28528 |
zwermlustig volk |
zwermduivels:
(enk)
žwɛrmdȳvǝl (L329p Roermond)
|
Volk dat graag zwermt. Een dergelijk volk heeft enige tientallen moerdoppen gebouwd, terwijl een zwermtraag volk het in de regel bij drie of vier moerdoppen zal laten of soms helemaal geen zwermcellen aanzet. [N 63, 39b; N 63, 39d; Ge 37, 121]
II-6
|
28527 |
zwermrijp |
zwermrijp:
žwɛrmrīp (L329p Roermond)
|
Zwermrijp, gezegd van een volk dat op het punt staat om te gaan zwermen. [N 63, 39a; N 63, 38b]
II-6
|
28530 |
zwermtraag |
zwermtraag:
žwɛrmtrǭx (L329p Roermond)
|
Zwermtraag, gezegd van een volk dat niet of nauwelijks wil zwermen. Een dergelijk volk zet slechts enkele of geen moercellen aan. [N 63, 39c]
II-6
|
18005 |
zweten |
zweten:
zjweite (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
zweten [N 10a (1961)]
III-1-2
|