e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hak aardappelenhak: ērpǝlǝhak (Maasmechelen), aardappelkrebbel: iapǝlkrɛbǝl (Gelinden, ... ), aardappelshak: ęrpelshak: (Mechelen), aardhak: ē̜rthak (Leuken, ... ), absatz: absatz (Lontzen), abzats (Bocholtz, ... ), apsats (Bleijerheide, ... ), bietenhak: bitǝhak (Diepenbeek), bitǝnak (Hasselt), biǝtǝhák (Zelem), bęi̯tǝhak (Wintershoven), bietenkrebbel: bęi̯tǝkrɛbǝl (Gelinden, ... ), bietenkrebber: biǝdǝkrɛbǝr (Rummen), bēi̯tǝkrɛbǝr (Kiewit), bęi̯tǝkrɛbǝr (Wellen), biethak: bęi̯thakǝ (Kortessem), bīǝthák (Halen), bik: bek (Montfort, ...  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden] ), debber: dɛbǝr (Montfort), debbertje: dɛbǝrkǝ (Sint Huibrechts Lille), drekhak: drɛkhak (Velden), grondhaak: grǫnthāk (Lommel), haak: guǫk (Diets-Heur), hāk (Lommel), hǭk (Stevensvennen), hak: ak (Borgloon, ... ), ha.k (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), hak (Afferden, ...  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Willem-Sophia]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Maurits]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Laura, Julia]  [Winterslag, Waterschei]  [Domaniale]  [Maurits]  [Maurits]  [Domaniale, Wilhelmina] ), haq (Klimmen), hák (Achel, ... ), hakje: hákskǝ (Boekt Heikant, ... ), hɛkskǝ (Baexem, ... ), hɛkskǝn (Lommel), hɛkškǝ (Hoensbroek), hakker: hákǝr (Heppen), háʔǝr (Kwaadmechelen, ... ), hakschup: háksxøp (Boekt Heikant), halvemaanhak: halǝfmuǝnhak (Halen), haverèce: havręs (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Maurits]), hiel: hil (Beringen, ... ), hiǝl (Elen), hę̄l (As, ... ), hīl (Oostham), ę̄l (Vucht), hofhak: hūǝfhak (Oud-Waterschei), hoger: hø̄gǝr (Herderen, ... ), hēgǝr (Vlijtingen), hooghak: hu̯ø̜xhak (Neerbeek), hȳǝxhakǝ (Teuven), houweel: huw˙iǝl (Eupen), hǫu̯ēl (Zichen-Zussen-Bolder), kapper: kapǝr (Berverlo, ... ), klein hakje: klęi̯n ɛkskǝ (Rotem), kleine hak: kleŋ hak (Noorbeek, ... ), knap: knap (Rosmeer), knuppel: knøpǝl (Mechelen, ... ), knø̄pǝl (Henri-Chapelle, ... ), knø̜pǝl (Aubel, ... ), koens: kuns (Blitterswijck, ... ), kolenhak: koǝlǝhak (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kolenpik: kōlǝpek (Eisden  [(Eisden)]   [Maurits]), krabber: krabber (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Hendrik]), krabǝr (Achel, ... ), krábǝr (Kwaadmechelen, ... ), krabmes: krabmɛs (Kermt), krabzeis: krap˲zęi̯s (Velden), krebbel: krębǝl (Broekom), krɛbǝl (Baexem, ... ), krebbeltje: krɛbǝlkǝ (Montenaken), krebber: krę.bǝr (Hasselt), krębǝr (Diepenbeek, ... ), krɛbǝr ('S-Herenelderen, ... ), krebbertje: krɛbǝrkǝ (Halen, ... ), kretser: krętsǝr (Teuven), krɛtsǝr (Blerick, ... ), kretshak: krętshak (Klimmen, ... ), kromschup: kromšø̜p (Neeritter), krotenhak: kroǝtǝhak (Klimmen, ... ), krutǝnak (Maaseik), krōtǝhak (Noorbeek, ... ), krūǝtǝhak (Mechelen), krǭǝtǝhak (Obbicht), krotenkratser: krūtǝkratsǝr (Mechelen), landhak: lantjhak (Tungelroy), laŋkhak (Tegelen), lānthak (Aijen, ... ), moukrabbelaar: mǫu̯krabeliǝr (Hasselt), mouschrebber: mǫu̯skrębǝr (Rummen), onkruidhak: onkrūthak (Velden), oord: ōrt (Eupen), patattenhaak: pǝtatǝnhāk (Lommel), patattenhak: patatǝhak (Lommel), pik: pek (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Eisden]  [Zwartberg, Eisden]  [Eisden]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden] [Eisden]  [Zwartberg, Waterschei]  [Winterslag, Waterschei]), pollevie: plevęj (Rekem), plovi (Opitter), plǝvi (Benzenrade, ... ), plǝvi-j (Echt), plǝvęjǝ (Weert), plǝvījǝ (Schinnen), polǝvi-j (Klimmen, ... ), pōlǝvi (Sittard), pǫlǝve (Sint-Truiden), pǫlǝvej (Maasmechelen, ... ), pǫlǝvi (Amby, ... ), pǫlǝvi-j (Loksbergen, ... ), pǫlǝvī (Koninksem), pǫlǝvīǝ (Tessenderlo), pɛlǝvi (Dilsen), polleviehak: plǝvījǝhak (Schinnen), pollevietje: pǫlǝvikǝ (Sint-Truiden), puinenhak: pø̜i̯nǝhak (Velden), punt: pønjtj (Buchten  [(Maurits)]   [Winterslag, Waterschei]), schar: šār (Kanne, ... ), scharhak: šǭrhak (Smeermaas), scharhakje: šǭrhɛkskǝ (Smeermaas), scharretje: šɛrkǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), schoenhak: sxōnhak (Velden), šōnhak (Herten), schraamhak: šr ̇ø̜ǝmha.k (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Zolder]), schrabber: sxrabǝr (Nederweert, ... ), šrabǝr (Bocholt, ... ), schrabhak: šraphak (Maasmechelen), schrebbel: šrɛbǝl (Schimmert), schrebber: šrɛbǝr (Baarlo, ... ), schrepel: šrēpǝl (Maasniel, ... ), šrępǝl (Bocholtz), schreper: šrēpǝr (Maasniel), snijhamer: šnihamǝr (Zie mijnen  [(Hendrik)]  [Domaniale]), steenpik: stēnpek (Eisden  [(Eisden)]   [Eisden]), talon: talǫn (Heppen, ... ), talonnetje: talǫnǝkǝ (Berverlo, ... ), veldhak: vɛ.ltjhak (Boukoul, ... ), vers: vars (As, ... ), vas (Aalst, ... ), vaǝs (Hoepertingen, ... ), vi-jǝs (Martenslinde), vias (Mopertingen), viøs (Martenslinde), vięs (Elen), vjas (Eigenbilzen, ... ), vjoǝs (Martenslinde), vās (Bilzen, ... ), vāǝs (Ulbeek, ... ), vęǝ.š (Moresnet), vę̄rs (Hamont, ... ), vę̄s (Kermt, ... ), vę̄š (Sittard), vę̄ǝs (Lanklaar), vǭs (Gelinden), versen: vɛrsǝm (Paal), vɛsǝm (Paal, ... ), vɛsǝn (Kwaadmechelen), witloofkrebbel: witlau̯fkrɛbǝl (Gelinden, ... ) Algemene benaming voor het werktuig dat de mijnwerker gebruikt voor het loshakken van het gesteente en de steenkool. Rond de eeuwwisseling gebruikte men op de Oranje-Nassaumijnen in de regel de kruishouweel, terwijl men in en na de Eerste Wereldoorlog bijna volledig overging op de eenarmige Belgische hak. De "hak" bezat volgens een invuller uit Q 121 aan één kant een punt en aan de andere kant een hamer; het werktuig werd, voor de persluchthamer zijn intrede deed, op de Domaniale mijn gebruikt om de kolen los te slaan. Het woordtype "pik" van de Belgische respondenten is specifiek van toepassing op een dergelijke, eenarmige hak. De term "snijhamer" was volgens Loontjens (pag. 39) op de mijn Hendrik een verouderde benaming voor een kolenhak. [N 95, 732; N 95, 760 add.; monogr.; Vwo 360; Vwo 596] || De verbreding die soms in het midden van de metalen dekhaak is aangebracht. Zie ook afb. 78d. [N F, 22] || De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Verzamelterm voor de verschillende soorten hakken. [monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5, II-10, II-4, II-5, II-9