e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
restant vogels baardmannetje: alleen in kandidaatsscriptie  baartmènke (Tegelen), baareend: tafeleend (46 grijs; met bruine kop; zwarte borst; alleen op trek en s winters  baoréénd (Weert), bakelen: zich met zand volgooien en uitschudden tegen ongedierte, v kippen en mussen  bakele (Castenray, ... ), bijneneter: bienën-êtër (Hoeselt), blokeend: blokeend, volwassen wilde eend; tgo kraakeend  bloͅkēͅənjt (Zonhoven), slobeend (51 groene kop; witte nek; bruine borst; brede platte bek  bloͅkeͅnt (Kwaadmechelen), boskop: smient (46 bruine kop met gele bles; grijs boven; maakt fluit geluid; trek en winter  boͅskoͅp (Hasselt), brilduiker: brilduiker: wit en zwarte eend, de woerd heeft een ronde witte veer naast zijn oog; het wijfje is grijs met bruine kop (brilduiker, duikelder)  brilduuker (Nunhem), krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  brilduiker (Ophoven), bruin duikeendje: witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)  brunj duukendje (Meijel), bruintje: witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)  bruuntje (Montfort), charluut: cf HBHS 93; daar -uup; cf. carolus in FEW II  sjarluut (Heerlen), convoyeren: met de postduiven meereizen  konvwajere (Echt/Gebroek), distrewiet: ook naam vd vogel, cf. sub vink  distrewiet (Sittard), doffer: doeffer (Waubach), drang: dreng (Bleijerheide, ... ), duifhuis: doef’fes (Bleijerheide, ... ), vergissing?  dōveͅs (Gelinden), duikeend: duukaenj (Stokkem), brilduiker: wit en zwarte eend, de woerd heeft een ronde witte veer naast zijn oog; het wijfje is grijs met bruine kop (brilduiker, duikelder)  duukeing (Vlodrop), krooneend: eend met grote roodbruine kop en een rode snavel; het wijfje heeft slechts een bruine kop (krooneend, kroonkop)  duikeenj (Stein), kuifeend (43 zwart-wit duikeendje met hangkuifje; broedt hier nu ook  dōēkèèntj (Puth), toppereend (48 zwart-witte duikeend zonder kuif; broedt hier niet  dōēkèèntj (Puth), duukèndj (Mechelen-aan-de-Maas), dø͂ͅkēnt (Sint-Truiden), witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)  doekeenj (Stein), duukeing (Itteren), duikeendje: kuifeend (43 zwart-wit duikeendje met hangkuifje; broedt hier nu ook  dūkhēntšə (Meeswijk), witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)  doekééntjə (Urmond), duukeandje (Blerick, ... ), duikelaar: brilduiker: wit en zwarte eend, de woerd heeft een ronde witte veer naast zijn oog; het wijfje is grijs met bruine kop (brilduiker, duikelder)  deukelēer (Brunssum), duikelair (Montfort), duikelleer (Beesel), duukelear (Lutterade), duukeler (Born), duukelèr (Geulle), dŭŭkelaer (Schimmert), witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)  duikelleer (Beesel), dŭŭkelaer (Schimmert), duiker: duuker (Gennep, ... ), brilduiker: wit en zwarte eend, de woerd heeft een ronde witte veer naast zijn oog; het wijfje is grijs met bruine kop (brilduiker, duikelder)  duker (Heer, ... ), duuker (Ell), krooneend: eend met grote roodbruine kop en een rode snavel; het wijfje heeft slechts een bruine kop (krooneend, kroonkop)  dūūkör (Stevensweert), toppereend (48 zwart-witte duikeend zonder kuif; broedt hier niet  duker (Maastricht), duuker (Maastricht), duikertje: brilduiker: wit en zwarte eend, de woerd heeft een ronde witte veer naast zijn oog; het wijfje is grijs met bruine kop (brilduiker, duikelder)  duikertje (Stein), geoorde fuut (30 kleiner en zeldzamer dan fuut [121]; gele oorpluimpjes; zomervogel; broedt hier en daar in vennen; roep [wuuiet]  dūūkerke (Swalmen), witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)  duikertje (Stein), dukerke (Heer, ... ), duukerke (Vlodrop), tūūrkö (Stevensweert), duivenslag: doev’vesjlaag (Bleijerheide, ... ), eend: êen (As), brilduiker: wit en zwarte eend, de woerd heeft een ronde witte veer naast zijn oog; het wijfje is grijs met bruine kop (brilduiker, duikelder)  end (Meijel, ... ), ent (Velden), ēnd (Tienray), éénj (Urmond), ééntj (Posterholt), krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  eand (Eys), eent (Maastricht), einje (Nieuwstadt), end (Meijel, ... ), ent (Velden), ēēënd (Hoensbroek), éénj (Stevensweert, ... ), ééntj (Posterholt), krooneend: eend met grote roodbruine kop en een rode snavel; het wijfje heeft slechts een bruine kop (krooneend, kroonkop)  aenj (Herten (bij Roermond)), end (Waubach), ent (Velden), ééntj (Posterholt), slobeend (51 groene kop; witte nek; bruine borst; brede platte bek  ent (Schaesberg), ēnt (Sint-Truiden), tafeleend (46 grijs; met bruine kop; zwarte borst; alleen op trek en s winters  ent (Schaesberg), toppereend (48 zwart-witte duikeend zonder kuif; broedt hier niet  ent (Schaesberg), witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)  aenj (Herten (bij Roermond)), end (Waubach), ent (Velden), eenden: brilduiker: wit en zwarte eend, de woerd heeft een ronde witte veer naast zijn oog; het wijfje is grijs met bruine kop (brilduiker, duikelder)  waenjer (Herten (bij Roermond)), eendenhen: eengehin (Amby), onzjehien (Bilzen), oïnnehin (s-Herenelderen), fijnbek: fainbêk (Tongeren), floots: flots (Venlo), flōts (Blerick, ... ), flôts (Steyl), fluiteend: smient (46 bruine kop met gele bles; grijs boven; maakt fluit geluid; trek en winter  fluitéénj (Ell), fluiter?: smient (46 bruine kop met gele bles; grijs boven; maakt fluit geluid; trek en winter  flēi̯tər (Beverst), fuut: geoorde fuut (30 kleiner en zeldzamer dan fuut [121]; gele oorpluimpjes; zomervogel; broedt hier en daar in vennen; roep [wuuiet]  fuut (Schaesberg), fyt (Kwaadmechelen), gaffelstaart: pijlstaart (56 bruine kop; witte nek; puntstaart; meest op trek  gaffelstert (Weert), gaffelstért (Weert), gekuifd: gekouf (Maastricht), geoorde fuut: geoorde fuut (30 kleiner en zeldzamer dan fuut [121]; gele oorpluimpjes; zomervogel; broedt hier en daar in vennen; roep [wuuiet]  geôôrde fuut (Weert), gəou̯ərdə fyt (Lommel), gəoͅrdə fytjə (Meijel), gəūrdə fy(3)̄t (Maaseik), gəūrdə fyt (Kaulille), grauwe gans: gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans  grauwe gaos (Gulpen), grāu̯ gāns (Lommel), grōͅu̯ gans (Meijel), grauwe genk: gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans  grauwe genk (Blerick), grijseend: krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  grieseing (Vlodrop), grijze gans: gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans  grijs gaais (Maastricht), grīēsgaws (Puth), jries jies (Gemmenich), grijze smeerling: grieze smērling (Makset), grijze smeerling (Roggel), grondmelder: grondmeelder (Geulle), guuts: guuts (Swalmen), gûûts (Swalmen), haan: witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)  oan (Hoeselt), hen: hen (Zonhoven, ... ), hoen: hoon (Echt/Gebroek), hoepeend: kuifeend (43 zwart-wit duikeendje met hangkuifje; broedt hier nu ook  hupoͅin (Tongeren), honingdrijvertje: vogel  hoeëningdriêverke (Altweert, ... ), huiskets: hoeskets (Neer), huismus: haasmus (Jeuk, ... ), hoesmus (Eys, ... ), hoesmósj (Susteren, ... ), hōēsmösj (Maastricht), hōēəsmusj (Nieuwenhagen), husjmus (Meijel, ... ), jong van een spreeuw: jeunk van een sprijool (Heers), jonge meelder: jonge mèlder (Houthem), junge mèlder (Einighausen), jonge meelders: jong meelders (Meerssen, ... ), jung mälders (Nieuwstadt), jonge meerling: jonge mèrling (Haelen), jonge meerlingen: jonge mèling (Welten), jonge melders: joong melders (Maasbree), jonge melingen: jong mèèlinge (Ubachsberg), jonge merel: jonge mairel (Grathem), jonge merel (Amby), jonge merels: jong meeələ (Vaals), jong meïles (Eys), jonge spreeuw: joeng sprief (Sint-Truiden, ... ), joeng sprīēf (Bree), joeng sproəf (Ulbeek), joenge sprieuw (Maaseik), joenŋ spri:f (Sint-Truiden), jong saprief (Jeuk), jong sprief (Koersel, ... ), jong sprieuw (Kaulille), jong sprieëf (Beringen), jong sprīēvv (Genk), jong spruuf (Zonhoven), jonge sprieuw (Peer), jonge sprīēf (Reppel), jonge sprjeew (Zichen-Zussen-Bolder), jonje spruuf (Bocholt), joͅŋ spriəf (Paal), junge sprè (Mechelen-aan-de-Maas), juŋ sprijoəf (Alken), juŋ spruijoəf (Ulbeek), juŋə spriəf (Tessenderlo), jòng sprieuw (Stramproy), ūŋə sprīf (Sint-Lambrechts-Herk), jonge spreeuwen: joenge schpree (Limbricht), joeong sprieeen (Grathem), jong schprieuwe (Eijsden, ... ), jong sjprie-wə (Wijlre), jong sjprieë (Heerlen), jong sjpriève (Houthem), jong sjproa (Kerkrade), jong spraone (Sevenum, ... ), jong spraonen (Venlo), jong spreeiwe (Schinnen), jong spreeve (Born), jong spreeëve (Geulle), jong sprē:n (Makset), jong sprieen (Heel), jong sprieuve (Meerssen), jong sprieuwe (Eys, ... ), jong sprieuwen (Urmond), jong spriëve (Welten), jong sproân (Afferden), jong sprèn (Haelen), jong spròne (Velden), jong sprön (Wellerlooi), jong žprooə (Vaals), jonge sprieuw (Amby), jonge sproane (Horst, ... ), jongh sprie-e-fte (mv) (Weert), joong sproane (Maasbree), joŋ špri:wə (Noorbeek), joŋ šprīwə (Sint-Geertruid), jōng sjpriwen (Gulpen), jŏng sjprīəwə (Koningsbosch), joͅəŋ sproͅ:f (Borgloon), jung sjprēn (Leveroy), jung sprieuwe (Dieteren), jŭng spreewe (Nieuwstadt), jòng sprièwe (Pey), jông sjpein (Beegden), jongen: jonge (Heerlen), jōngə (Munstergeleen), kaal katje: alle jonge wilde vogels zolang de veren niet overal gegroeid zijn  kaal katzje (Heel), kek-eend: kleine soort (zonder verdere toelichting)  ’këk-ènd (Gronsveld), kersenknijper: kieë’sjeknepper (Bleijerheide, ... ), kersenvink: alleen in kandidaatsscriptie  keersevink (Horn), kleine wilde zwaan: klein wèl zwaon (Maastricht), kleine zwaan: kleen zwoan (Hoeselt), klein swaan (Schimmert), kleng sjwaan (Gulpen), klɛi̯n zwān (Kaulille), klɛn zwoͅu̯ən (Lommel), kleine zwaan (122 gelijk de wilde zwaan [120b], maar kleiner  klein zwaan (Weert), kluter: kly(3)̄ətər (Zonhoven), knoep: knoep (Blitterswijck, ... ), kokkelen: kokkele (Echt/Gebroek), korenjood: kaorejōēt (Haelen, ... ), korenmus: kormus (Venray, ... ), korren: koͅrən (Bocholt), kóren (Bree), v duiven  kòrre (As, ... ), krab: krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  krab (Ell), krak: krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  krak (Montfort), kraker: kraakeend, jonge wilde eend; tgo blokeend: volwassen wilde eend  krōͅkər (Zonhoven), krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  kraker (Born, ... ), tafeleend (46 grijs; met bruine kop; zwarte borst; alleen op trek en s winters  kraaker (Altweert, ... ), krakerd: krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  krakerd (Heer, ... ), kral: krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  kral (Stein), kransmerel: kransmjèl (Heusden), krik: smient (46 bruine kop met gele bles; grijs boven; maakt fluit geluid; trek en winter  krik (Stevensweert, ... ), krooneend: krooneend: eend met grote roodbruine kop en een rode snavel; het wijfje heeft slechts een bruine kop (krooneend, kroonkop)  kroenend (Venlo), kroeën-aenj (Nunhem), kroën end (Meijel), krōēənènt (Nieuwenhagen), krŏŏnēēng (Schimmert), kroonkop: krooneend: eend met grote roodbruine kop en een rode snavel; het wijfje heeft slechts een bruine kop (krooneend, kroonkop)  kroankop (Born, ... ), kroenkop (Beesel, ... ), krop: kroͅp (Lommel, ... ), kruisbek: kruisbek (Heusden), kruisbek (gew.uitspr.) (Eigenbilzen, ... ), alleen in kandidaatsscriptie  krusjbèk (Meijel), kruusbèk (Leveroy, ... ), kruusvink (Nederweert), kruutsbèk (Melick, ... ), loxia curvirostra  kryzbɛk (Meeswijk), kuifeend: kuifeend (43 zwart-wit duikeendje met hangkuifje; broedt hier nu ook  koefaeng (Houthem), koefend (Gulpen), koefééndj (Tungelroy), koefééntj (Tungelroy), koeêfèènd (Horst), kouf-eend (Maastricht), koufeent (Maastricht), koͅu̯fēͅnt (Veldwezelt), kuufèènd (Middelaar), kuuféént (Middelaar), kø͂ͅfēnt (Sint-Truiden), køͅi̯feͅn(t) (Lommel), kuifeendje: kuifeend (43 zwart-wit duikeendje met hangkuifje; broedt hier nu ook  kyfeͅntjə (Meijel), kuifjeseend: kuifeend (43 zwart-wit duikeendje met hangkuifje; broedt hier nu ook  kuufkesent (Rimburg), kuufkesènt (Rimburg), kyfkəsēnt (Kaulille), kuluut: kuluut (Castenray, ... ), kulüt (Blitterswijck, ... ), wrsch  kuluut (Wanssum), kwaken: kwake (Maastricht, ... ), kwijkjes: alle jonge vogels  kwēkskəs (Tegelen), langhoos: pijlstaart (56 bruine kop; witte nek; puntstaart; meest op trek  langhōs (Schaesberg), langhóós (Schaesberg), lepeleend: slobeend (51 groene kop; witte nek; bruine borst; brede platte bek  lēpəliənt (Hasselt), lèpelènj (Swalmen), léépeléénj (Swalmen), lijmgaardje: om vogels te vangen  liemgaerdsje (Stokkem), lijster: lei̯stər (Stevensweert), lijster (Houthem), lijsterwijfje: lijsterwiefke (Houthem), lishoentje: krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  luusjheunke (Grevenbicht/Papenhoven), lonne: lonne (Eupen), maaseend: smient (46 bruine kop met gele bles; grijs boven; maakt fluit geluid; trek en winter  maaseng (Houthem), maaséénd (Weert), maasééng (Houthem), maasééntj (Weert), man: overgebracht van wijfje naar mannetje (066b)  man (Klimmen), mannetje: maenkə (Montfort), manke (Vlodrop), menke (Born, ... ), menneke (Maastricht), mènke (Sevenum), mènkö (Stevensweert), mènkə (Urmond), mɛnəʔə (Kwaadmechelen), overgebracht van wijfje naar mannetje (066b)  mènke (Sevenum), mannetje-mus: overgebracht van wijfje naar mannetje (066b)  menneke-mus (Meijel), mannetjes-klut: mennekes-klut (Gennep), mannetjesmus: mennekes-mösj (Maastricht), mennekesmusj (Gulpen, ... ), meerling: merling (America), melder: mälder (Lottum), melderswijf: mälderswief (Nieuwstadt), melderwijfje: meelderwiefke (Schinnen), melderwiefke (Maasbree), mälderwiefke (Berg-aan-de-Maas), mèlderwifke (Einighausen), melingswijfje: mèlingswiefke (Welten), merel: meeəl (Vaals), mèèrel (Herten (bij Roermond)), merel wijfje: mairel wiefke (Grathem), merelpop: mèèrelpop (Herten (bij Roermond)), merelskooi: meeldesjkouw (Sweikhuizen), merelwijf: mäelewief (Kerkrade), mèlewief (Vijlen), merelwijfje: merelwiefke (Maastricht), meïlewiefke (Eys), merling: merling (America), moer: mo:r (Rekem), mullen: mölle (Gronsveld), mus: meujsj (Epen, ... ), mōēts (Steyl), mus (Meijel, ... ), musch (Schimmert), musj (Geleen, ... ), mèùs (Swalmen), mös (Kapel-in-t-Zand, ... ), mösj (Gronsveld, ... ), mø.š (Ingber), mûs (Houthalen, ... ), musje: möschjə (Maastricht), mösje (Lutterade), musjesmannetje: musjesmenneke (Gulpen), musjeswijf: musjeswief (Gulpen, ... ), musmannetje: musch-menneke (Schimmert), musmenke (Montfort), musmenneke (Oirlo), musseneieren: mösseneier (Reuver), mussenman: musschemaen (Heerlerbaan/Kaumer), mösjemaan (Grevenbicht/Papenhoven), mussenmannetje: meusjemensje (Kerkrade), meu’sjemensje (Bleijerheide, ... ), musjemenneke (Gulpen), mø.šəm‧ɛntjə (Eys), mussenval: meu’sjeval (Bleijerheide, ... ), mussenwijf: meusjewief (Kerkrade), musjewief (Gulpen), musschewief (Heerlerbaan/Kaumer), mösjewīēf (Grevenbicht/Papenhoven), mussenwijfje: mösjewiefkə (Urmond), mø.šəwi.fkə (Eys), muswijf: muswief (Montfort), muswijfje: musch-wiefke (Schimmert), muswiefke (Oirlo), nestvogel (sic): nestvogel (Tungelroy), notenkraker: is de kruisbek?  notekraker (Heusden), paai: pai (Venlo), paardsvink: pèèrsvink (As, ... ), parelhen: parelhoen: Hoe noemt u in uw dialect de witgespikkelde grijze tamme vogel met gekleurde kop, die niet vliegt en engiszins op een kalkoen lijkt, maar het fromaat van een kip heeft (--, poelepetaat)?  parelhin (Vlodrop), pees: pees (Eksel), pelikaan: pelikaa͂n (Gutshoven), pillekoan (Hasselt), pèllëkôon (Hoeselt, ... ), pələkuən (Loksbergen), pestduif: pèsdoef (Beek), pestvogel: pèstvoegel (Oirsbeek), pèstvoogel (Belfeld, ... ), pèstvôêgel (Weert), pèsvoegel (Brunssum), pèsvoogel (Horst, ... ), pèsvôêgel (Klimmen), bombycilla garrulus  pēͅstfōgəl (Hamont), pieletje: eendjes  pielekes (Sittard), pijlstaart: pijlstaart (56 bruine kop; witte nek; puntstaart; meest op trek  peͅi̯lstɛr(t) (Lommel), pielsjtart (Houthem, ... ), pielsjtert (Nunhem, ... ), pielstats (Rimburg), pielstatz (Rimburg), pielstert (Tungelroy), pielstjert (Nunhem), pilstart (Meijel), pīē.lsjtert (Boukoul, ... ), pɛ̄lstat (Sint-Truiden), pijlstaartje: pijlstaart (56 bruine kop; witte nek; puntstaart; meest op trek  pielstertsje (Schimmert), pielstèrtsje (Schimmert), pijlstoets: pijlstaart (56 bruine kop; witte nek; puntstaart; meest op trek  pielsjtoets (Gulpen), pink: zelfde opgave wordt door resp, nr. 1 als "dove snip"omschreven, Minimus lymnocryptes  pink (Molenbeersel), plathaan: parelhoen: Hoe noemt u in uw dialect de witgespikkelde grijze tamme vogel met gekleurde kop, die niet vliegt en engiszins op een kalkoen lijkt, maar het fromaat van een kip heeft (--, poelepetaat)?  plataon (Diepenbeek), plevier: alleen in kandidaatsscriptie  pleveer (Nederweert), poel: pel (Rosmeer), poepeendje: poepé.ndje (Gennep, ... ), polthaan: parelhoen: Hoe noemt u in uw dialect de witgespikkelde grijze tamme vogel met gekleurde kop, die niet vliegt en engiszins op een kalkoen lijkt, maar het fromaat van een kip heeft (--, poelepetaat)?  poltoan (Berbroek), pop: pop (Amby, ... ), pōp (Boekend), regel: platalea laucorodai; ook: blauwe reiger  r‧ēgəl (Zonhoven), reutsje: het orrr-urrr alarmgeroep van de nachtegaal  räötsje (Sittard), rijstvogeltje: munia oryzovora  riestvuggelke (Castenray, ... ), rls: geen aanknoping  rûläs (Montzen), roekoeken: roekoeke (Geleen), roe’koek(k)e (Bleijerheide, ... ), roodkopeend: krooneend: eend met grote roodbruine kop en een rode snavel; het wijfje heeft slechts een bruine kop (krooneend, kroonkop)  roodkopeing (Vlodrop), rouwbandje: kuifeend (43 zwart-wit duikeendje met hangkuifje; broedt hier nu ook  rouwbèntje (Weert), toppereend (48 zwart-witte duikeend zonder kuif; broedt hier niet  rouwbandje (Weert), russische eend: krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  russische end (Gulpen, ... ), schar: krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  schur (Beesel), sjar (Maastricht), schareend: krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  sjareeng (Geulle), schroep: schroeb (Maasbree, ... ), schroep (Maasbree, ... ), schroet: parelhoen: Hoe noemt u in uw dialect de witgespikkelde grijze tamme vogel met gekleurde kop, die niet vliegt en engiszins op een kalkoen lijkt, maar het fromaat van een kip heeft (--, poelepetaat)?  sjrōēt (Rekem), schuimeendje: kuifeend (43 zwart-wit duikeendje met hangkuifje; broedt hier nu ook  schūūmééndje (Weert), sieper: alle soorten piepers  siepers (Ordingen), slobbereend: slobeend (51 groene kop; witte nek; bruine borst; brede platte bek  slobberééntj (Weert), slòbberéénd (Weert), slobeend: slobeend (51 groene kop; witte nek; bruine borst; brede platte bek  slobaeng (Houthem), slobèènd (Horst), slobèènj (Haelen, ... ), slopend (Gulpen), slōbééndj (Tungelroy), sloͅbēnt (Kaulille), sloͅbeͅnt (Meijel), sloͅpeͅn(t) (Lommel), smee: smient (46 bruine kop met gele bles; grijs boven; maakt fluit geluid; trek en winter  smee (Herk-de-Stad), smient: smient (46 bruine kop met gele bles; grijs boven; maakt fluit geluid; trek en winter  sjmint (Schimmert, ... ), smient (Haelen, ... ), smint (Kaulille, ... ), smientje: smient (46 bruine kop met gele bles; grijs boven; maakt fluit geluid; trek en winter  sminəkə (Lanklaar), spreeeuwtje: spriefke (Heusden), spriefkes (Amby), spreeuw: sprèu (Haelen), spreeuwen: sprōn (America), spreeuwenjong: spry:wəjonk (Overpelt), spreeuwenjongen: spraonejongen (Geysteren), spreeuwsjongen: spréewsjònge (Echt/Gebroek, ... ), spréëwsjònge (Pey), spreeuwtje: schprie-èfkes (Meerssen), sjprieuwke (Mheer), sjpréwke (Meerssen), sprēufken (Diepenbeek), spriu(w)kə (Molenbeersel), sprōͅksə (Remersdaal), spryuwjəŋskə (Overpelt), šprēēke (Einighausen), spreeuwtjes: sjprøͅnkəs (Tegelen), spröönkes (Venlo), šprēwkəs (Merkelbeek), steenkraai: stiəŋkrøͅə (Niel-bij-St.-Truiden), steltlopertje: alleen in kandidaatsscriptie  sjtèltluiperke (Tegelen), stinkvogel: stinkvogel (Nederweert), stormzwaluw: is dus geen zwaluw, denk ik. NB du. sturmschwalbe = Nl. stormvogeltje; cf. BtS 18  sjturremjwaolber (Gronsveld), street?: stre’t (Eksel), struis: stroeës (Stokkem), struus (Maastricht), struiseveer: sjtroe’seveer (Bleijerheide, ... ), struisvogel: sjtrūūsvogel (Roermond), stroesvôgel (Grathem), strōēə.sveu.gel (Hasselt), strøəsvogel (Gutshoven), taats: HB/HS: Lmb: "babbelaar  taatsj (Valkenburg), tafeleend: tafeleend (46 grijs; met bruine kop; zwarte borst; alleen op trek en s winters  taofeleend (Maastricht), taofeleent (Maastricht), taofelend (Gulpen), taofelèènd (Horst), tāfəleͅn(t) (Lommel), tōͅfəlēnt (Kaulille), toͅfəleͅnt (Meijel), tamme gans: gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans  taom gaas (Oost-Maarland), teets: teets (Blerick), toppereend: toppereend (48 zwart-witte duikeend zonder kuif; broedt hier niet  topperend (Gulpen), topperèènd (Horst), toͅpərēnt (Kaulille), toͅpəreͅn(t) (Lommel), trappelgans: trampelgaus (Stokkem), treit: panurus biamicus; Peterson 267  trɛ̄t (Zonhoven), trooneend: soort eend  tróónéénj (Swalmen), tsietterwiet: tsiet’terwiet (Bleijerheide, ... ), tutteen: tûtte (Tungelroy), uitlommelen: oetlòmmele (Echt/Gebroek), vanger: bep. de vanger van een duiveslag  veͅŋər (Hasselt), veldduiker: tafeleend (46 grijs; met bruine kop; zwarte borst; alleen op trek en s winters  velddūūker (Weert), toppereend (48 zwart-witte duikeend zonder kuif; broedt hier niet  veltjduuker (Weert), verluud: de blom (merel) is —, vertrokken. omdat kinderen te vaak kwamen kijken  vərly(3)̄tj (Zonhoven), vinkenslag: veenkesjloaëg (Gronsveld), vlasvink: vlasfeͅnk (Zonhoven), vliegen: vleeage (Mheer), vleege (Asenray/Maalbroek, ... ), vleegen (Amby, ... ), vleegə (Swalmen), vlege (Dieteren, ... ), vlegen (Genooi/Ohé, ... ), vleige (Doenrade, ... ), vlēēge (Lottum), vlēge (Buggenum, ... ), vliege (Gennep, ... ), vliegen (Oirlo), vligge (Simpelveld), vlijge (Montfort), vlīēge (Afferden, ... ), vlīēgen (Heijen), vlīge (Panningen), vlìege (Swolgen), vloeien: van mussen of kippen  vluuëje (Altweert, ... ), vlug (adj.): vløͅ.x (Zonhoven), vogelstruis: vogelstroes (Maastricht), vogelszaam: voeë’jelszoam (Bleijerheide, ... ), voor-zeigen (du.): vuur’tseje (Bleijerheide, ... ), vrouwtje: vruikke (Maastricht), vruikə (Montfort), vrouwtjesmus: vruikes-mösj (Maastricht), waterduikertje: pijlstaart (56 bruine kop; witte nek; puntstaart; meest op trek  wātərdykərkə (Kaulille), watereend: krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  wettereen (Jeuk), waterhennetje: brilduiker: wit en zwarte eend, de woerd heeft een ronde witte veer naast zijn oog; het wijfje is grijs met bruine kop (brilduiker, duikelder)  wetterhinneke (Jeuk), witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)  waterhinke (Posterholt), waterhoen: brilduiker: wit en zwarte eend, de woerd heeft een ronde witte veer naast zijn oog; het wijfje is grijs met bruine kop (brilduiker, duikelder)  wáátörhoan (Stevensweert), watervogel: watervogel (Castenray, ... ), mv.  watervögel (Echt/Gebroek, ... ), wiele wiele wiele: wiele wiele wiele (Blitterswijck, ... ), wieletje: kindertaal voor eendje  weleke (Maastricht), wijf: wief (Heerlen), overgebracht van mannetje naar vrouwtje (066a)  wief (Klimmen), wijfje: wiefke (Born, ... ), wiefkö (Stevensweert), wifke (Munstergeleen), wifkə (Rekem), wijfke (Maaseik), wīfkən (Sint-Huibrechts-Lille), IPA, omgesp.  wøͅfkə (Kwaadmechelen), overgebracht van mannetje naar vrouwtje (066a)  wiefke (Sevenum), wijfje-mus: overgebracht van mannetje naar vrouwtje (066a)  wiefke-mus (Meijel), wijfjesklut: wīēfkes-klut (Gennep), wijfjesmus: wiefkesmusj (Gulpen, ... ), wijfjesvink: wi-jfkesvink (As, ... ), wijntappertje: wīēntepperke (Roermond), wild eendje: pijlstaart (56 bruine kop; witte nek; puntstaart; meest op trek  welt eͅnəʔə (Kwaadmechelen), smient (46 bruine kop met gele bles; grijs boven; maakt fluit geluid; trek en winter  welt eͅnəʔə (Kwaadmechelen), wilde eend: brilduiker: wit en zwarte eend, de woerd heeft een ronde witte veer naast zijn oog; het wijfje is grijs met bruine kop (brilduiker, duikelder)  weie end (Gulpen, ... ), wilde eend (Venray), krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  wil aenge (Maasbree), wilde eend (Venray), wêl ènd (Gronsveld), krooneend: eend met grote roodbruine kop en een rode snavel; het wijfje heeft slechts een bruine kop (krooneend, kroonkop)  wilde eend (Venray), kuifeend (43 zwart-wit duikeendje met hangkuifje; broedt hier nu ook  weldə eͅnt (Lommel), wilj ènj (Swalmen), wul èènd (Eigenbilzen), pijlstaart (56 bruine kop; witte nek; puntstaart; meest op trek  weldə eͅnt (Lommel), wilj ènj (Swalmen), wul èènd (Eigenbilzen), slobeend (51 groene kop; witte nek; bruine borst; brede platte bek  weldə eͅnt (Lommel), wul èènd (Eigenbilzen), smient (46 bruine kop met gele bles; grijs boven; maakt fluit geluid; trek en winter  weldə eͅnt (Lommel), wilj ènj (Swalmen), wul èènd (Eigenbilzen), tafeleend (46 grijs; met bruine kop; zwarte borst; alleen op trek en s winters  weldə ēnt (Kwaadmechelen), weldə eͅnt (Lommel), wilj ènj (Swalmen), wul èènd (Eigenbilzen), toppereend (48 zwart-witte duikeend zonder kuif; broedt hier niet  weldə eͅnt (Lommel), wilj ènj (Swalmen), wul èènd (Eigenbilzen), witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)  wilde eend (Venray), wipstaartje: wøpstɛrtjn (Zonhoven), witgatje: witgôatje (Stevoort), witoog: witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)  witoog (Born), witzaad: witzaod (Gronsveld), zandeend: slobeend (51 groene kop; witte nek; bruine borst; brede platte bek  zandɛ̄nt (Opglabbeek), zandkluter: zaandkluujter (Zonhoven), zeehaantje: foutief uitgesproken voor zinghaantje  zéehönkë (Tongeren), zilverregel: zoͅləvərē.gəl (Zonhoven), zwaluwennest: sjwarbeltenës (Sittard), zwok: zwok  zwòk (Echt/Gebroek) baardmannetje || baardmees || beflijster || bijeneter || blokeend || bokje || brilduiker [N 83 (1981)] || duif klokken || duikeend || duivenhok || duivenslag [ZND m] || duiventil [ZND 01 (1922)] || duivenvleugel || eend, soort || eendenjong || eendenlokroep || fazant, vrouwtje || fazanthaan, geluid vd — || gans, vrouwtje || ganzenei || gekuifd ve vogel || geoorde fuut [N 09 (1961)] || goudplevier || grashoen [ZND m] || graspiepergeluid || grauwe gans [N 09 (1961)] || honingzuiger || insecteneter (vogel) || jong van de merel [DC 06 (1938)] || jong van de spreeuw [DC 06 (1938)], [ZND 43 (1943)] || kanariezaad || kirren [ZND m], [ZND m] || klapdeurtje ve duiventil || kleine zwaan [N 09 (1961)] || kluut || kooi vd merel || kraakeend || krakeend [N 83 (1981)] || krassen, geluid ve kraai || krooneend [N 83 (1981)] || krop ve duif || kruisbek || kuifeend [N 09 (1961)] || lepelaar || lijmstokje || mannelijke huismus (ruigeltje) [N 83 (1981)], [N 83 (1981)] || mussenei || mussenval || nachtegaal: roep || nest, van het — af || notenkraker || paardevink || parelhoen [N 100 (1997)] || pelikaan [ZND m], [ZND m] || pestvogel || pieper || pijlstaart [N 09 (1961)] || plevier || plevier, kleine — || postduifsport || purperreiger || rijstvogeltje || slobeend [N 09 (1961)] || smient [N 09 (1961)] || steenkraai || stormvogeltje [DC 18 (1950)] || struisveer || struisvogel [ZND m] || tafeleend [N 09 (1961)] || toppereend [N 09 (1961)] || trapgans || troep duiven || vink, vrouwtje || vinkenslag || vlasvink || vliegen [SGV (1914)] || vliegend || vogelnestjes uithalen || vogelzaad || vrouwelijke eend [ZND 01 (1922)] || vrouwelijke huismus (moffelkop) [N 83 (1981)], [N 83 (1981)] || vrouwelijke merel [DC 06 (1938)] || watervogel || wentelen in het stof || wijntapper, vogel || wipstaart || witgatruiter || witoogeend [N 83 (1981)] || zaagbek || zinghaantje || zwaluwnest III-4-1