32751 |
met een spit graven |
met een voor spitten:
mę ǝ(n) spęt ˲[graven] (P175p Gingelom, ...
P044p Zelem)
I-1
|
|
32751 |
met een spleet graven |
met een voor spitten:
mę ǝn splēǝt ˲[graven] (P175p Gingelom),
męt˱ ǝn splēt ˲[graven] (Q162p Tongeren)
I-1
|
|
22124 |
met een staak |
andere middelen om een duif binnen te lokken:
met een staak of bojenstok (Q157p Jesseren)
III-3-2
|
|
29091 |
met een staartje |
op een steeltje zetten:
męt ǝ stɛtšǝ (Q083p Bilzen)
II-7
|
|
27891 |
met een stijp opvangen |
ondersteunen:
met˱ e ̞nǝ štip˱ op˲vaŋǝ (Q121c Bleijerheide)
II-9
|
|
29091 |
met een stijpje naaien |
op een steeltje zetten:
met ǝ štipkǝ niǝnǝ (Q253p Montzen)
II-7
|
|
18869 |
met een stijve kop eweglopen |
kwaad weglopen:
met ⁄ne sti-jve kòp ewèglówpe (L417p As)
III-1-4
|
|
21818 |
met een stijve tong kallen |
traag praten:
met ⁄n sti-jf tóng kàlle (L417p As)
III-3-1
|
|
32709 |
met een stokvoor ploegen |
uiteenploegen:
męt˱ ęn štǫ ̝k˲vǭr plōgǝ (Q191p Cadier)
I-1
|
|
17879 |
met een tak slaan |
gispen, geselen:
bè èn tak of een smet hoa (P188p Hoepertingen),
nit enne tak of zweep sloan (L217p Meerlo)
III-1-2
|
|