e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032p plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aftroggelen afluchsen (<du.): De o van sjlok en andere dergelijke woorden wordt aldus ongeveer gevormd:  aaflokse (Schinnen), aftroggelen: aaftraogələ (Schinnen), aaftroachele (Schinnen), aaftroggele (Schinnen), afzetten: aafzètte (Schinnen) listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)] || troggelen (af~) [SGV (1914)] III-3-1
afval katselen: katšǝlǝ (Schinnen) Het afval van de uitgeperste vruchten dat in de perskuip achterblijft. [N 57, 17] II-2
afvallen van bladeren afvallen: De blaar vallen aaf. De blome ruzelen oet. (Schinnen) afvallen van bladeren [DC 48 (1973)] III-4-3
afzetten snijden: sjnīējə (Schinnen) meer laten betalen dan een artikel waard is; te duur doen betalen [strepen, aankomen, strafelen, straffen, stropen, stroefen, scholpen, nijpen, afdrogen, overschatten] [N 89 (1982)] III-3-1
agnus dei agnus dei: Agnus Dei (Schinnen), Anjoes Dei (Schinnen) Het (vaste) misgezang dat na het Onze Vader wordt gezongen, het Agnus Dei. [N 96B (1989)] III-3-3
akker veld: fɛlt (Schinnen), vɛljtj (Schinnen) Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.] I-8
akkersleep, weidesleep sleep: šlęi̯p (Schinnen) Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.] I-2
akte akte: akte (Schinnen) Een oefening/akte/akt van geloof, hoop, liefde, berouw [üboeng]. [N 96B (1989)] III-3-3
algemene begraafplaats algemeen kerkhof: dn algemeine kirkef (Schinnen) Een (algemene) begraafplaats voor niet-katholieken. [N 96A (1989)] III-3-3
allerheiligen allerheiligen: Allerheilge (Schinnen), allerheilige (Schinnen, ... ), allerheiligendag: dialectvorm uit nagelbeek  allerheiligendaag (Schinnen) 1 november Allerheiligen [allerhillieje]. [N 96C (1989)] || Allerheiligen. [N 06 (1960)] III-3-3