31305 |
beitel |
beitel:
bēsǝl (Q121a Chevremont)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
31919 |
beitelen |
beitelen:
bēsǝlǝ (Q121a Chevremont)
|
In het algemeen met de beitel werken. [N 53, 46a; monogr.]
II-12
|
18974 |
bekennen |
bekennen:
beken’ne (Q121a Chèvremont)
|
bekennen
III-1-4
|
30043 |
bekisten |
verschalen:
vǝršālǝ (Q121a Chevremont)
|
De bekisting voor stortbeton plaatsen. Het afbreken van de bekisting noemde men in L 291 'uitschalen' ('ūtšālǝ'). [N 30, 51a, add.; monogr.]
II-9
|
33489 |
bellefleur |
bellefleur:
soort appel
bellefluur’ (Q121a Chèvremont),
keulemannetje:
lijkt op de bellefleur
koa’lemensje (Q121a Chèvremont)
|
appel, soort || bellefleur
I-7
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
puffetig:
püf⁄fetieg (Q121a Chèvremont)
|
vochtig en warm weer
III-4-4
|
25054 |
bepaalde hoeveelheid |
schaar (hooi, koren):
sjoar (Q121a Chèvremont),
tol:
zol (Q121a Chèvremont)
|
bepaalde hoeveelheid
III-4-4
|
30190 |
bepleisteren |
klenen:
klęǝnǝ (Q121a Chevremont)
|
De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.]
II-9
|
19540 |
berkenbezem |
rijzerbezem:
rīzərbɛsəm (Q121a Chèvremont)
|
bezem van berketakjes of heide
III-2-1
|
20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
D¯r vlaam is besjum¯meld
besjum’meld (Q121a Chèvremont)
|
beschimmeld
III-2-3
|