21387 |
unster |
waag:
wuog (P186p Gelinden, ...
P186p Gelinden)
|
Weeginstrument met hefboomwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
34061 |
vaars |
vaars:
vi̯aǝs (P186p Gelinden)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelvod:
sxoͅtəlvoͅt (P186p Gelinden)
|
zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
28963 |
vademen |
inkrijgen:
ē̜nkrē̜gǝ (P186p Gelinden)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
vader:
vòr (P186p Gelinden)
|
vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
lē̜ǝ.f (P186p Gelinden)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
34497 |
van de leg afraken |
uitgelegd (volt. deelw.):
au̯tgǝlęi̯t (P186p Gelinden)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
34489 |
van veren wisselen |
ruiven:
rau̯vǝ (P186p Gelinden),
roi̯vǝ (P186p Gelinden),
rou̯vǝ (P186p Gelinden),
rou̯vǝn (P186p Gelinden),
rōvǝn (P186p Gelinden),
rōǝvǝ (P186p Gelinden)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
pakə (P186p Gelinden)
|
vangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
21254 |
varen |
varen:
vōͅrə (P186p Gelinden, ...
P186p Gelinden)
|
varen [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|