e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L192p plaats=Bergen

Overzicht

Gevonden: 1064
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dissel disselboom: desǝlbōm (Bergen) Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13
dochter deern: dèn (Bergen), dochter: dôôchter (Bergen) dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] III-2-2
doek doek: hij wreef z⁄n schoen op met ennen doek (Bergen) Doek. Hij wreef z’n schoenen op met ’n doek. [DC 35 (1963)] III-1-3
donderen hommelen: hommelen (Bergen), ’t hommelt (Bergen) donderen [hommelen] [N 22 (1963)] || onweer [N 22 (1963)] III-4-4
donderwolk hommelkoppen: #NAME?  hommel-köp (Bergen) zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx hommel: den hommel (Bergen), hommel (Bergen) donder [N 22 (1963)] || onweer [N 22 (1963)] III-4-4
donker, duisterx duister: (sterk: sakke-duuster).  duuster (Bergen) donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] III-4-4
dood (bn.) dood: dôet (Bergen), dôôd (Bergen) dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
doodskleed doodshemd: doodshemd (Bergen), doodskleed: dodskliēd (Bergen), dodskliêd (Bergen), wit  doadskleed (Bergen), lang wit kleed: reikt tot de voeten  lang wit kleed (Bergen) bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] || doodskleren; hadden ze een bijzondere naam? [VC 30 (1964)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)] III-2-2
dooien dooien: ’t duit ien de zon (Bergen), t slaakt]: duien (Bergen), ’t wêêr get af (Bergen) dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] || lokken, in de betekenis van alleen dooien waar de zon schijnt maar niet op andere plaatsen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4