id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
26051 | berrie | ber(ri)g: bø̜rx (Beesel), kaarbalkjes: kaarbalkjes (Beesel) | Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] || Het uit twee balkjes bestaande toestel op de steenkuip waarop of waartussen het kaar rust. Zie ook afb. 82. [N O, 19h; A 42A, 38; Vds 147; Jan 154; Coe 135; Grof 156; N D, 33 add.] I-13, II-3 |
20522 | beschimmeld | beschimmeld: besjumməlt (Beesel) | beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)] III-2-3 |
20540 | beschimmelen | zuren: zōēre (Beesel) | Hoe noemt U: Werken van het brood, zodat het schimmelt (spinnen) [N 80 (1980)] III-2-3 |
19285 | beslissen | beslissen: bəsjlissə (Beesel), uitmaken: oetmāākə (Beesel) | iets waarover verschil van gevoel is voorgoed tot een einde brengen [scheiden, beslissen] [N 85 (1981)] III-1-4 |
21673 | besteden | besteden: bəsjtāēje (Beesel), verteren: vərtaerə (Beesel) | geld uitgeven voor een artikel [besteden, verteren] [N 89 (1982)] III-3-1 |
21532 | besteken | besteken: bəsjtaekə (Beesel, ... ) | kado geven [schenken, besteken] [N 89 (1982)] || Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)] III-3-1, III-3-2 |
23507 | bestelde mis | mis met intentie: mes met intentie veur (Beesel) | Een mis die gelezen wordt op verzoek van de gelovigen. [N 96B (1989)] III-3-3 |
21861 | bestellen | bestellen: besjtellə (Beesel) | opdracht geven om waren af te leveren of te bewaren [bestellen, commanderen] [N 89 (1982)] III-3-1 |
25105 | bestendig weer | klare lucht: klaor lôch (Beesel), vast (weer): vas wèr (Beesel) | lucht die vast, bestendig weer betekent [hooilucht, vaste lucht] [N 81 (1980)] III-4-4 |
21875 | betaling | betaling: bətaling (Beesel) | de betaling voor bijv. geleverde goederen [paai] [N 89 (1982)] III-3-1 |