e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

Gevonden: 3426
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
benauwd en vochtig weer benauwd (weer): bənauwt waer (Beesel), broeierig (weer): breuerig wèr (Beesel), maf: maf (Beesel), moddelwarm: moddel werm (Beesel), vuil (weer): voel (Beesel) drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || zwoele [een ~ dag] [SGV (1914)] III-4-4
benieuwen benieuwen: bəniejə (Beesel) zijn nieuwsgierigheid wekken [wonderen, wonder doen, benieuwen] [N 85 (1981)] III-1-4
bepaalde hoeveelheid gier (koren): gier (Beesel), kwak: kwak (Beesel), troep: troep (Beesel) een aantal bij elkaar staande voorwerpen [trobbel] [N 91 (1982)] || een bepaalde hoeveelheid koren [gier] [N 91 (1982)] || een onbepaalde hoeveelheid [kwakkel, kwak] [N 91 (1982)] III-4-4
bepleisteren tuinen: tȳnǝ (Beesel) De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.] II-9
beredderen beredderen: bəreddərə (Beesel), opknappen: opknappe (Beesel), regelen: reegələ (Beesel) beredderen [SGV (1914)] || zaken in orde brengen, zorgen dat iets goed loopt [betimperen, betrekken, kwijten, beredderen] [N 85 (1981)] III-1-4
bergmolen bergmolen: bɛ̄r(ǝ)x[molen] (Beesel) Een bovenkruier die op en voor een gedeelte in een kunstmatige heuvel is gebouwd. Zie ook afb. 8. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32d; Sche 5; monogr.] II-3
bergtop spits: sjpits (Beesel), spits (Beesel), top: toep (Beesel), tuup (Beesel) top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)] III-4-4
bergx bergen (mv.): mv.!  bèrrəch (Beesel) berg (bergen) [RND] III-4-4
bernagie steekneus: WLD  stèknaas (Beesel) Bernagie (borrago officinalis). Forse, soms 50 cm hoge plant met grote blauwe, soms witte bloemen als vijfpuntige sterren, waaruit 5 lange, tegen elkaar gedrukte helmknoppen als een snavel vooruitsteken. Grote witachtige kroonschubben. De onderste bladere [N 92 (1982)] III-4-3
beroerte beslag: `n besjlaag (Beesel) Een plotselinge stoornis in de bloedsomloop, in de hersenen waarbij spraakstoornissen en verlammingsverschijnselen kunnen optreden? [DC 60 (1985)] III-1-2