17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (L427p Obbicht),
ziek:
zeek (L427p Obbicht)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
krankheid:
krankheid (L427p Obbicht),
ziekte:
zeekte (L427p Obbicht)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
ziêl (L427p Obbicht)
|
ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
23617 |
zielboek |
dodenlijst:
doajelies (L427p Obbicht)
|
Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieke(n) (L427p Obbicht),
zien:
zeen (L427p Obbicht)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [SGV (1914)]
III-1-1
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
ziejaltaar (L427p Obbicht)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17644 |
zijde |
zij:
pie:n in de ziej (L427p Obbicht)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
sjnoeve (L427p Obbicht)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23360 |
zijpad |
zijgang:
ziegank (L427p Obbicht)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
27824 |
zijwand |
zijplanken:
ziplɛŋk (L427p Obbicht)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|