e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L427p plaats=Obbicht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zakgeld tassengeld: tesjegeld (Obbicht), tessengeld: tesjegeld (Obbicht), zondagsgeld: sonjesgeltj (Obbicht), sònjesgeltj (Obbicht) zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)] III-2-2, III-3-1
zalig zalig: ziêlig (Obbicht) zalig [SGV (1914)] III-3-3
zand strooien strooien: strooien (Obbicht) Het strooien van wit zand op de vloer (strooien, strooiselen, opzanden) [N 79 (1979)] III-2-1
zand, zandgrond middelmatige grond: medǝlmǭtegǝ gronjtj (Obbicht), zand: zɛnjtj (Obbicht) Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.] I-8
zandsteen kunrader steen: kønrādǝr stęjn (Obbicht) Natuurgesteente, bestaande uit zandvormige kwartskorrels die door een bindmiddel tot een vast geheel verbonden zijn. De kleur ervan kan zeer verschillend zijn. Zandsteen wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal. De 'Kunrader steen' wordt volgens de invuller uit L 427 gedolven in Kunrade bij Voerendaal. 'Crauberger' wordt ook Kunradersteen genoemd en ontleent zijn naam aan het gehucht Crauberg onder Klimmen waar de steengroeven liggen. [N 30, 55c; N 30, 55d; N 30, 55g; N 30, 56] II-9
zang, bussel gelezen aren zang: zaŋ (Obbicht) De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
zanglijster, lijster lijster: liester (Obbicht) lijster [SGV (1914)] III-4-1
zaniken, zeuren zanikeren: saannekkeren (Obbicht), zeveren: zeivere(n) (Obbicht) zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)] III-3-1
zedenpreek donderpreek: missiepraek (Obbicht) Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)] III-3-3
zeef zeef: zeef (Obbicht, ... ) zeef [SGV (1914)] || zeef in het algemeen [N 20 (zj)] III-2-1