e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L427p plaats=Obbicht

Overzicht

Gevonden: 2561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zetten zetten: zètte (Obbicht) zetten [SGV (1914)] III-1-2
zeug met biggen eerste zoog: ē̜stǝ zōx (Obbicht) Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.] I-12
zeven met de handzeef zeven: zēvǝ (Obbicht) Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.] I-4
zeveren zeveren: zeivere (Obbicht) zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)] III-1-1
zich aanstellen zich aanstellen: zich aanstèlle (Obbicht) zich aanstellen [N 102 (1998)] III-3-1
zich bemoeien met bemoeien: bemeuje (Obbicht) bemoeien [SGV (1914)] III-3-1
zich inbeelden zich inbeelden: inbeelje, zich (Obbicht) inbeelden, zich [SGV (1914)] III-1-4
zich moeilijk laten melken zich vree melken: (de koe) mølkt zex vrē̜ (Obbicht) Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71] I-11
zich schuren schuren: šūrǝ (Obbicht) Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7] I-12
zicht zicht: zex (Obbicht) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4