e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Altweert

Overzicht

Gevonden: 1278
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een dak beschieten beschieten: bǝsxētǝ (Altweert) Een houten beschot op de gordingen aanbrengen. [N 54, 174b; monogr.] II-9
een zeugennest maken bochten: boxtǝ (Altweert), stro dragen: strui̯ drāgǝ (Altweert) Van stro een soort nest maken voor het werpen, gezegd van de zeug. [N 76, 25; N 14, 56] I-12
eendekroos eendemoos: aendjemoos (Altweert) eendekroos III-4-3
eenmaal geschoren schaap scheerling: sxē̜rleŋ (Altweert) Bedoeld wordt een schaap dat eenmaal is geschoren en één paar vaste tanden heeft. Het schaap wordt voor de eerste keer geschoren als het ongeveer 15 maanden oud is. Het heeft twee tanden als het ongeveer een-en-driekwart jaar oud is. Men kan zeggen dat het in dit lemma gaat om een schaap van ongeveer 15 maanden tot ongeveer 2 jaar. [N 77, 12; N 77, 13; N 70, 6a; JG 1d; AGV, m 3; monogr.] I-12
eer eer: ieër (Altweert) eer III-1-4
eetlust fames: faames (Altweert), fanes: Ich hep ¯ne gooje faanes  faa’nes (Altweert) honger, trek III-2-3
egel stekelvarken: staekelvêrreke (Altweert) egel III-4-2
eiermand eiermandje: ęjǝrmɛntjǝ (Altweert) Mand om eieren in te vervoeren. [N 40, 97; N 40, 111; N 40, 112; N 40, 113; monogr.] II-12
eigenwijs eigenwijs: eîgewiês (Altweert) eigenwijs III-1-4
eik eik: eîk (Altweert) eik III-4-3