e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Altweert

Overzicht

Gevonden: 1278
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dennennaalden spangen: mv.  spânge (Altweert) dennenalden III-4-3
deugniet deugeniet: duuëgeneet (Altweert), duivelskind: duûvelskîntj (Altweert), hozenbengel: hoozebîngel (Altweert), plevuuter: plevuuter (Altweert), saro: saaroo (Altweert), stuk vreten: stök vrieëte (Altweert) deugniet || ondeugend kind || rakker, deugniet III-1-4
deur deur: dȳǝr (Altweert) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
deurkruk, deurklink klink: kle.ŋk (Altweert) Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.] II-9
diarree schijterij: sxiǝtǝrii̯ (Altweert) Te dunne ontlasting, buikloop. [N 76, 51a; N 76, 51b] I-12
diarree hebben aan de schijt (zijn): ān dǝ sxīǝt (Altweert) Te dunne ontlasting hebben, buikloop. [N 76, 51b; N 76, 51a] I-12
dier, beest dier: deer (Altweert) dier III-4-2
dinsdag dinsdag: (meervoud: dieënsdige).  dieënsdig (Altweert), (meervoud: dieënzige).  dieënzig (Altweert), BNO.  deenzig (Altweert), deênsdig (Altweert) dinsdag III-4-4
dode dode: doeëje (Altweert), lijk: liêk (Altweert) dode III-2-2
doen doen: dôon (Altweert) doen III-1-4