| 24128 |
boomleeuwerik |
heiliewerk:
hejlieëwêrrek (L318d Altweert)
|
boomleeuwerik
III-4-1
|
| 24511 |
boomstronk |
boomboks:
de dikke zijde
boumbóks (L318d Altweert),
poest:
ook: wortelstronk
poêst (L318d Altweert),
strobbel:
stróbbel (L318d Altweert)
|
boomstronk || stronk || uiteinde ve boomstam
III-4-3
|
| 33280 |
boon, algemeen |
boon:
boeën (L318d Altweert)
|
boon
I-7
|
| 32422 |
boordmes |
opsnijmesje:
ǫpsnejmɛskǝ (L318d Altweert)
|
Klompenmakersmes met ongeveer de vorm van een scheermes, dat wordt gebruikt om de scherpe kant aan de binnenrand van de klompopening af te snijden. Het wordt vaak gemaakt uit een oud, opvouwbaar scheermes. Zie ook afb. 250. [N 97, 125; A 29a, 15a-c; monogr.]
II-12
|
| 18863 |
boos |
kwaad:
kwaot (L318d Altweert),
narrig:
narrig (L318d Altweert),
spoors:
spuûrs (L318d Altweert)
|
boos || boos, kortaf || kwaad, boos
III-1-4
|
| 19600 |
bord |
telloor:
təly(3)̄r (L318d Altweert)
|
etensbord
III-2-1
|
| 20563 |
borrel |
drupje:
Gaef mich nog mer e dröpke
dröpke (L318d Altweert),
holapietje:
Uitsluitend verklw. Woord is ontstaan in café waar de kastelein Piet steeds ¯t borrelglaasje tot aan de rand vulde en de klant riep Hola Pietje, bang dat hij er overheen goot
hoolaapietje (L318d Altweert),
krawouwer:
Woord ontstaan op de "schaerbânk"(bijeenkomst bij de kapper)
krawouwer (L318d Altweert)
|
borreltje || borreltje tot de rand gevuld zelf met een kop er bovenop
III-2-3
|
| 24131 |
bosrietzanger |
korenfluiter:
koeërefluiter (L318d Altweert),
korenmusje:
koeëremöske (L318d Altweert),
korenteut:
koeëretäöt (L318d Altweert)
|
bosrietzanger
III-4-1
|
| 34258 |
boter |
botter:
buǝtǝr (L318d Altweert)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
| 20637 |
boterham |
boterham:
boeëteram (L318d Altweert),
boöteram (L318d Altweert)
|
boterham
III-2-3
|