24479 |
eikel |
eikel:
eikel (L318d Altweert)
|
eikel
III-4-3
|
26146 |
einde, wiek |
roede:
rōj (L318d Altweert)
|
Elk van de vier hekwerken die vroeger gemonteerd werden op een dunne balk die aan de twee borsten werden vastgemaakt. Het woordtype roede, eigenlijk de balk waarop het hekken bevestigd wordt, wordt in een groot aantal plaatsen -totum pro parte- ook voor de gehele wiek gebruikt. Zie ook afb. 34 en de toelichting bij het lemma ɛroedeɛ.' [N O, 1g; Sche 28; A 42A, 62; A 42A, 63; monogr.; N O, 6b; N O, 6c]
II-3
|
24142 |
ekster |
egerst:
aegerst (L318d Altweert)
|
ekster
III-4-1
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
stik (L318d Altweert)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
34335 |
elkaar in de staart bijten |
staartbijten:
stɛrtbītǝ (L318d Altweert)
|
Gezegd van de biggen. [N 76, 30]
I-12
|
18829 |
ellende (lijden) |
leed:
leît (L318d Altweert)
|
leed, ellende
III-1-4
|
19686 |
emmer |
emmer:
eͅi̯.mər (L318d Altweert)
|
emmer
III-2-1
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
spekworm:
spekwôrrem (L318d Altweert)
|
meikeverlarve
III-4-2
|
24971 |
ergens, hier of daar |
ergens:
ps. blz. 21 van deel 2 (N-W).
êrreges (L318d Altweert),
evers:
Verouderd BO.
aevers (L318d Altweert)
|
ergens, hier of daar
III-4-4
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ért (L318d Altweert)
|
erwt
I-7
|